Vorige week heeft minister Donner van Justitie de grootste nederlaag uit zijn publieke loopbaan geleden. Eigenlijk wilde hij nog een week of twee aanblijven. Maar nadat Hare Majesteits zwager Van Vollenhoven niet voor hem was gezwicht – Nederland is géén bananenrepubliek – kon hij de druk van de leiding van zijn eigen CDA niet meer weerstaan. Donner, vijfde op de kandidatenlijst van het CDA, was twee maanden voor de verkiezingen een veiligheidsrisico geworden voor zijn eigen partij. Dinsdag had premier Balkenende tijdens een persconferentie over de Troonrede nog trots verkondigd dat het cellentekort mede dankzij hem was weggewerkt. ‘Nederland werkt’, nietwaar. Donderdag bleken de contra-indicaties van deze daadkracht. Binnen één dag diende de rotzooi dus te zijn opgeruimd, in de hoop dat het geheugen de kiezer in november in de steek laat. De minister trad schielijk af. De premier zat nu eens wél nadrukkelijk aan de knoppen. En met succes. Op een paar columnisten en een enkele oppositionele politicus na reduceerde men de Schipholbrand in het weekeinde al tot een afgelegd akkefietje.

Alleen de argumenten om op te stappen voordat er een debat in de Tweede Kamer zou plaatsvinden, mocht Donner er van zijn partij ten dele bij verzinnen. Vandaar dat Donner vorige donderdag de slechtste toespraak uit zijn ministeriële carrière hield. ‘Verantwoording, daar gaat het om. Die neemt men niet door weg te gaan, maar door hier te staan’, hield hij de Tweede Kamer voor. Vervolgens poneerde hij een verpletterende stelling: ‘Als slechts het voorkomen van gevaren telt, dan dreigen rechtsstaat en democratie in het gedrang te komen.’ Daarover moesten regering en parlement maar een ‘grondig en serieus’ debat aangaan.

Wellicht was Donner overmand door gereformeerd fatalisme waaraan niet alleen cafébezoekers in Volendam maar ook onvrijwillige gasten van een staatsgevangenis deo volente zijn onderworpen. Misschien had hij zich laten inspireren door de Volkskrant, die de Schipholbrand op 29 oktober 2005 een uiting van het ‘noodlot’ noemde waarmee men ‘in deze tijd en contreien’ geen raad meer weet, hetgeen leidt tot ‘geschamper’ over ‘Zuid-Amerikaanse toestanden’. Hoe dan ook, Donner opperde tussen de regels door dat het administratieve recht op de helling moet, ten gunste van de staat die volgens hem te veel hooi op de vork krijgt.

Wat hem daarbij voor ogen staat, mogen we echter niet weten. Want tien seconden na deze staatsrechtelijke quantumsprong trok hij zich terug: met het argument dat hij als minister zo’n grondige gedachtewisseling in de weg zou zitten. Hupsakee naar de koningin. De precieze Donner had zichzelf in een vloek en een zucht verraden.

Donner fietst nu ongedwongen door de stad. Zijn opvolger Hirsch Ballin is er straks wel op aanspreekbaar, maar niet in de ‘grondige’ meningsvorming die zijn voorganger wilde. Hirsch Ballin is immers niet verantwoordelijk voor de zwanenzang van Donner. Hij kan zich in het debat met de Tweede Kamer over de rapportage beperken tot de ‘lessen voor de toekomst’, zoals het nu al jaren eufemistisch heet.

Met het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dreigt het door de interventie van het CDA vorige week net zo af te lopen als met de studie van het Niod naar Srebrenica vier jaar geleden. Maanden of zelfs jaren is er aan beide gewerkt. Even lang hebben de bewindslieden hun oordeel opgeschort tot het werk klaar zou zijn. Maar zodra het politieke moment daar is, treden ze plechtstatig af zonder dat het parlement ook maar één vraag heeft kunnen stellen. Zo deed Kok het in 2002, zo liet Balkenende het nu doen.

En dat is meer dan spijtig. Dat is ernstig. Ministeriële verantwoordelijkheid is geen morele categorie, althans zolang de minister zich niet willens en wetens heeft misdragen of met zijn vingers in de kas heeft gezeten. Ministeriële verantwoordelijkheid is het formele hart van de parlementaire democratie en de scheiding der machten. Door het zo ver niet te laten komen, heeft het kabinet zich van een slechte kant laten zien. Die houding werpt zelfs een ander licht op de hartenkreet van minister De Geus van Sociale Zaken. De minister, voor wie in een volgend kabinet geen plek meer is, liet zich vorige week ontvallen dat het ‘een rotstreek’ is dat een celbewoner moedwillig brand sticht en ‘wij in Nederland het klaarspelen om de halve wereld daar omheen van schuld te betichten’. Was dat de toon aan de borreltafel van het kabinet, nadat het formele werk was gedaan, een toon die De Geus uitbraakte toen er een microfoon in de buurt was?

Zo ja, dan kunnen we nog wat gaan beleven aan de toch al onttakelde parlementaire behandeling van het rapport van Van Vollenhoven. Daarbij zal immers ook minister Verdonk van Vreemdelingenzaken & Integratie moeten opdraven, de bewindsvrouw die in oktober vorig jaar herhaaldelijk vaststelde dat het personeel op Schiphol ‘adequaat’ had opgetreden. Dat twee cipiers een gedetineerde uit zijn brandende cel wilden redden, was inderdaad humaan. Waarvoor dank. Het discours over normen en waarden is hun in ieder geval niet ontgaan. Maar ‘adequaat’ is na de snoeiharde conclusies van de Onderzoeksraad een nog onadequater woord dan een jaar geleden.

‘Mensen willen een zondebok. Daar zijn ministers voor’, zei minister Donner in De Groene Amsterdammer. Maar dat zal Verdonk, haar kennende, niet deren. Sterker, het is zelfs denkbaar dat ze het woord ‘adequaat’ weer recht-door-zee door de Tweede Kamer gaat commanderen.

Interessant is alleen nog of de VVD haar, uit angst voor het onversneden nationaal-liberalisme in Nederland, die kans biedt. Benieuwd of partijleider Rutte zijn ‘tandem’ met Verdonk komende maanden in de schuur laat staan. Hoop doet leven.