Na vuistdikke romans met ingewikkelde vertelstructuren als De Engelenmaker (2005) en Maan en zon (2015), lijkt Stefan Brijs nu te opteren voor een conventionelere aanpak. Zijn nieuwe roman Zonder liefde is bescheiden van omvang, heeft een overzichtelijke vorm en een klassiek thema: vriendschap versus verliefdheid, verlangen versus lust. Toch verraadt de titel weer grote ambities, want zie maar eens een relevante roman over de liefde aan het onuitputtelijke reservoir toe te voegen.
Zonder liefde bestrijkt de periode, ergens midden jaren negentig, van de vriendschap tussen Paul en Ava. Ze zijn eind twintig en net vrijgezel als ze elkaar ontmoeten. Hij is door zijn vrouw verlaten, zij heeft het na een stormachtige relatie definitief uitgemaakt met haar vriend. Vanaf de eerste pagina sluipt er een zekere onevenwichtigheid in hun vriendschap; Paul vindt Ava duidelijk leuker dan zij hem, misschien ook wel leuker dan hij aan zichzelf wil toegeven.
Precies deze ontkenning maakt het moeilijk om betrokken te raken. Brijs kiest voor Paul als ik-verteller, en het is de vraag of hij via dat perspectief een verbond met de lezer wil sluiten – kijk hier een man blind zijn – of dat hij vooral een personage met weinig psychologische diepgang heeft gecreëerd. ‘Zij was’, constateert Paul als hij Ava voor het eerst ziet, ‘hoewel aantrekkelijk, niet mijn type. Daarvoor was ze te tenger en te bleek. En als ik wel op haar was gevallen, dan had ik me vermoedelijk van tevoren al neergelegd bij het idee dat zij in een hogere, voor mij onbereikbare klasse speelde, charmant, intelligent en zelfverzekerd als ze was.’ Maar wie staat er, als Ava bij hem logeert, in de badkamer met zijn duim over de haartjes van haar tandenborstel te strijken?
De hele roman draait om Pauls fascinatie voor Ava, en af en toe breekt zijn verlangen door het platonisch oppervlak. Ook als de lezer dat allang doorziet, blijft Paul die oprispingen maar wegredeneren: ‘Toegegeven, ik had momenten gekend waarop ik haar dicht tegen me aan had willen voelen, maar dat waren momenten van eenzaamheid, waarop ik behoefte had aan troost, zoals een kind na een huilbui, en ja, er waren ook wel momenten geweest waarop ik met haar naar bed had willen gaan omdat ze er bij een bepaalde lichtval of in een bepaalde stemming zo verleidelijk aantrekkelijk had uitgezien, maar dat waren flitsen van lust of van drift, die ik overigens makkelijk had weerstaan.’ In zijn poging om zijn gedrag achteraf te verklaren, neigt Paul ernaar alles uit te leggen – alles op dezelfde oubollige en humorloze toon. Omdat hij veel gesprekken parafraseert, komen andere personages in datzelfde fletse licht te staan.
Vanuit Pauls begrensde perspectief worden potentieel interessante kwesties platgeslagen tot clichés. In hun liefdesverwachtingen staan Paul en Ava recht tegenover elkaar: hij zag kalme tevredenheid altijd als het hoogst haalbare, zij neemt alleen genoegen met gepassioneerde liefde. Hoewel hij haar verlangens nogal belerend als onrealistisch afdoet, maken haar denkbeelden hem toch nieuwsgierigheid naar zijn eigen begeerte, en hij plaatst een contactadvertentie. De ontmoetingen waartoe dat leidt, roepen al lezend een onbehaaglijk gevoel op, want het komt erop neer dat deze vrouwen niet fuckable genoeg zijn. Zo is Bénédicte in zijn ogen ‘zeker niet lelijk, maar in een café zou geen man naar haar omkijken als ze voorbijliep, zoals dat bij Ava wel gebeurde’. Anders dan wat hij op basis van haar alledaagse voorkomen had verwacht blijkt Bénédicte een wellustige vrouw, die bij Paul misschien geen begeerte oproept, maar op wie hij zijn lust kan botvieren: ‘Ik genoot van de manier waarop ze zich overgaf aan haar driften. Naar haar lichaam probeerde ik zo min mogelijk te kijken.’ Hij denkt ‘aan de kleine borsten van Ava, die ik nooit had gezien. Toen kwam ik klaar en met dat ik schokkend leegliep wilde ik al voorgoed uit Bénédicte verdwenen zijn.’ Kortom: lust zonder liefde is een desillusie, genuanceerder wordt het niet. Daarbij stoort het hem dat hij afknapt op lichamelijke onvolkomenheden: ‘Alsof ík over mijn hele lichaam perfect was.’ Frappant is dat we daar niets over weten; we lezen welke kleur de tepels van vrouwen hebben, maar niets over Pauls uiterlijk.
Zonder liefde heeft een universele pretentie, alsof Brijs een tijdloos liefdesverhaal wil vertellen. Des te raadselachtiger dat het zich in de jaren negentig afspeelt. De manier waarop het mannelijke ik-perspectief vanzelfsprekend de norm is, waarop vrouwen worden bekeken, het gebrek aan reflectie op de tijdgeest – het heeft iets volkomen achterhaalds. Ook van nieuwe inzichten is uiteindelijk geen sprake. Onbedoeld heeft Stefan Brijs toch weer een historische roman geschreven.