Het is 13 februari 1941.
Lodewijk van Deyssel (1864-1952), pseudoniem van Karel Alberdingk Thijm, concipieert aan zijn bureau een zogenaamd ‘telephoonbriefje’ aan een pensionhouder. Hij telefoneert namelijk zelf niet, maar laat dat doen.
‘De heer Alberdingk Thijm geeft u even een voorbeeld van een goede thee zoals hij die hedenmiddag tot zich nam ten huize van Mevrouw S.C. Mulder. De gast had vóór zich een kop thee, met schoteltje en lepeltje. Daarnaast een ander schoteltje om de bijvoegselen van te gebruiken. Om dit andere schoteltje heen: drie kleine schoteltjes, één gevuld met kersenpralines, één met sneetjes geroosterd brood met hoofdkaas (of iets dergelijks), nog twee andere dingen (één met kaas), en een schoteltje met platte theekoekjes met een platte confituur in het midden.’
Om verschillende redenen hou ik hier van. Het komische door het triviale, het onbelangrijke. Het feit ook dat de grote schrijver Lodewijk van Deyssel liet bellen. De zorgvuldige formuleringen. Een ander telefoonbriefje begint bijvoorbeeld zo: ‘Kan ik den heer Asselbergs even spreken? Wilt U den heer Asselbergs verzoeken even zelf aan de telefoon te komen voor een mededeling van den heer Alberdingk Thijm uit Haarlem? Spreek ik met den heer Asselbergs? Mijnheer Asselberg, de heer Alberdingk Thijm is ongesteld en kan… etc.’
Deze telefoonbriefjes zijn verzameld en een deel daarvan is in 1976 uitgegeven bij Manteau Marginaal onder die titel De heer dr. Alberdingk Thijm laat vragen… Met een inleiding van Harry Prick.
Zijn die telefoonbriefjes literatuur of niet?
Voor mij wel.
Maar waar mijn oog eveneens op viel was de datum. Nederland was in oorlog. Hoe zat dat eigenlijk met Thijm en de oorlog?
Op 10 mei 1940, de dag dat de Duitsers Nederland binnenvielen, schrijft Van Deyssel ook een telephoonbriefje: ‘De Heer Alberdingk Thijm verzoekt te brengen 19 gevulde repen Droste, die per abuis gisteren waren besteld.’
Biograaf Prick meldt: ‘Het zou volstrekt onjuist zijn (…) te concluderen dat Thijm op 10 mei 1940 geen andere zorgen aan zijn hoofd had dan het ijlings omruilen van 19 ongevulde repen (…). De door hem in de meidagen van 1940 geboekstaafde aantekeningen maken duidelijk dat hij (…) telkens te worstelen had met ‘een grooten huilaandrang’ waaraan hij op de avond van de capitulatie langdurig heeft toegegeven (…).’
Prick beweert in zijn biografie uit 2003 over Van Deyssel (Een vreemdeling op de wegen: Het leven van Lodewijk van Deyssel vanaf 1890) dat Thijm in 1942 tot de Kultuurkamer moest toetreden omdat Van Deyssels dochter Anny gearresteerd en vastgezet was nadat ze in een tram een Duitse soldaat in het gezicht had geslagen.
Maar Nop Maas liet in 2009 in een artikel in Tirade zien dat Van Deyssel ‘ondanks waarschuwingen welbewust contact bleef onderhouden met de miljonair en fascist Alfred A. Haighton, en dat hij een overtuigd bewonderaar was van Hitler’.
In 1938, na de dood van de dichter Willem Kloos, had Haighton van de weduwe Kloos het literaire tijdschrift De Nieuwe Gids gekocht waarvan Alberdingk Thijm redacteur was. Die Haighton was, behalve dichter en schrijver, uiteraard een openlijke antisemiet. Zijn enige dichtbundel heette Verzen en werd door Kloos zeer bewonderd (maar dat kon ook komen doordat Haighton Kloos financieel onderhield) en zijn roman heette Successie. Ik liet beide ongelezen. (Wel las ik dat Haighton, zelf mank, een voorkeur had voor éénbenige vrouwen en heel Europa afreisde om die te vinden.)
Toch heeft één iemand tevergeefs geprobeerd Alberdingk Thijm op het rechte pad te houden. Dat was Henri (‘Han’) Baudet (1919-1998, en inderdaad de grootvader van Thierry Baudet). Hij was een bewonderaar van Alberdingk Thijm met wie hij correspondeerde. In de laatste uitgebreide brief op 29 december 1940 aan Thijm schrijft Baudet: ‘ik hoop, dat het nieuwe jaar U kracht naar kruis moge verlenen, wanneer U – tenminste – voortgaat als Nieuwe-Gids redacteur ’t eene pleefiguur na het andere te slaan. Ik weet wel, dat ’t een bijna hopelooze zaak is U nog van Haighton los te weken, maar toch, ja toch wil ik daartoe nog één keer een poging wagen, omdat ik maar niet kan ontdekken, met wát voor een gluton U aan deze prolurk zit vastgekleefd. (…) Wáárom en hóe, is ’t toch mogelijk, dat het Uw eergevoel etcetera níet beleedigt, redacteur te zijn en – god betere ’t – te publicééren in een zoo proleetig-onbeschoft tijdschrift als dat scheldblaadje, dat Haighton uitgeeft onder den naam “Nieuwe Gids”.’
Han Baudet zou later met zijn vrouw (dochter van een NSB’er) lid worden van het verzet.
In 1943 stierf Haighton. En daarmee De Nieuwe Gids.
Van Deyssel schreef door.
Telefoonbriefje: ‘Kantoorboekhandel Anton Bosse (19.4.1949).
U gelieve per snelste gelegenheid een inktlapje van onharig goed te doen bezorgen bij Dr. Alberdingk Thijm, van Eedenstraat 14.’