Ik werd er toch weer door gegrepen.
Ik ga er nu dan ook wederom over schrijven.
Jep Garbadella – de hoofdpersoon in de film – zoekt naar de Grande Bellezza, de Grote Schoonheid. Daar zoekt hij al zijn hele leven naar. Hij is kunstredacteur geworden – en ik dacht nu – vermoedelijk omdat hij via de krant van alle kunst op de hoogte wordt gehouden en op die manier misschien, op een keer, de Grote Schoonheid kan tegenkomen.
Als wij hem ontmoeten, weet hij al dat hij die Grande Bellezza nooit zal ontmoeten.
De kunstenares à la Maria Austria bezit die schoonheid niet.
De man die alleen maar, door alle tijden heen, zichzelf afbeeldt, bezit haar ook niet.
Het kind dat opeens grote kunst maakt, voldoet ook niet.
De Grote Schoonheid bestaat altijd ergens anders.
Ze houdt zich vermoedelijk verstopt in de wandeling door Rome die Garbadella in de vroege morgen maakt wanneer alle feesten zijn afgelopen. De feesten waaraan hij zo hartstochtelijk deelneemt.
Waarom houdt Garbadella zo van die feesten?
Omdat ze in ieder geval de oppervlakte van de schoonheid tonen. De feesten lijken een verafschaduwing van die schoonheid.
De aardige kennissen met wie ik naar de bioscoop was gegaan, vonden het ‘niet zo’n goede film’. Ze vonden dat ik ‘te enthousiast’ was geweest. Vermoedelijk had ik in ‘de trage beelden’ vooral ‘mijn eigen problematiek geprojecteerd’ gezien.
Ik haalde mijn schouders op. Ik wist op jonge leeftijd al dat het zoeken naar schoonheid onbegonnen werk was. Er waren meisjes die ik de mooiste ter wereld vond, en ik begreep nooit waarom sommige jongens dat vaak niet met me eens waren. Hoewel – de meisjes op wie ik echt waanzinnig verliefd werd, hadden altijd vele alfa-apen om zich heen. Die moest ik eruit concurreren, wat me vaak niet lukte, en dan bleef die verliefdheid zeuren.
Grote Schoonheid had met seksualiteit te maken. Maar als je later zelf kunst maakt, dan speelt die seksualiteit nog steeds een rol, maar het is niet dat je daarnaar zoekt.
Natuurlijk wilde ik met de meisjes op wie ik verliefd was zo snel mogelijk naar bed, maar dat neuken was niet de reden dat ik verliefd op ze werd.
Wat was het dan wel? Het was hun schoonheid, plus nog iets. Hun schoonheid was ook de oppervlakte van iets groots dat je vermoedde.
Als je kunst maakt probeer je ook een bepaalde vorm van esthetiek na te streven, maar het mag ook weer niet alleen gaan om die esthetiek. Dat wordt vervelend. Ergens moet het fout lopen, schuren, moet het vervelend zijn, naar. Anders bevredigt het niet.
Ik geloof dat daarom die zoektocht naar de Grote Schoonheid altijd hopeloos zal zijn.
Bij La grande bellezza heeft de Grote Schoonheid een ernstige ziekte onder de leden, in een prachtig en erotisch lichaam. Eros en Thanatos. Of de Schoonheid is door de tijd ingehaald en is alleen maar onaantastbaar verleden. Of bestaat alleen in the eye of the beholder.
Voor mij was de film nu één grote boetedoening voor een verkeerd denkbeeld uit het verleden, namelijk dat de Grote Schoonheid zou bestaan. Niet alleen komt Garbadella erachter dat die Schoonheid misschien wel ergens bestaat of heeft bestaan, maar dat ze te vluchtig is om nastrevenswaardig te zijn.
Je hebt om de Schoonheid te zien en te ervaren een sterk bijna religieus geloof in je eigen illusies nodig – ‘het is een truc’ heet het in de film – terwijl de cynische houding tegenstrijdig genoeg veel waardevoller en bevredigender kan zijn.
Misschien ga ik er nog wel een keer heen.