Hij is na de revolutie van 1917 tien jaar weggeweest, maar Prokofjevs comeback op sovjetterritorium wordt een triomf. Hij ziet de communisten voor cultuur dat voetstuk oprichten, hij voelt zich nuttig en bewonderd. De keerzijde ervaart hij ook. De politisering van de kunst is onomkeerbaar. Tijdens zijn Russische tournee in 1927 – tot zijn definitieve terugkeer naar de Sovjet-Unie in 1936 zullen er nog vele volgen – houdt Prokofjev in zijn Moskouse hotel audiëntie voor cultuurdragers. De eerste is de choreografe Inna Tsjernetskaja, die hem het scenario voor een ballet aan de voeten legt. Het is sociaal-realisme van de ergste soort. ‘Een zoet sovjetverhaaltje’, schrijft Prokofjev in zijn dagboek, ‘met nobele arbeiders, verdorven bankiers, fabrieken, luxueuze appartementen van de bourgeoisie et cetera, allemaal dingen dus waar zelfs de meest verstokte communist misselijk van wordt.’ Hij wuift het plan, zijn omgangsvormen zijn beperkt subtiel, bot laconiek terzijde. Ook het verzoek om een werk ter nagedachtenis van de Oktoberrevolutie weet hij te lossen.

Dat dagboek van Prokofjev lees je met aandacht. De voelbare repressie in zijn vaderland dringt nauwelijks door. De armoede, de schaduw- en de afluisterpraktijken lijken van zijn schouders af te glijden. Hij gaat toch weer weg, terug naar Parijs. Vlak voor ze op de trein stappen slaat zijn echtgenote Lina bont in voor een nieuwe jas. Savoir-vivre.

Twaalf jaar later, definitief gerepatrieerd, schrijft hij zelf een ‘zoet sovjetverhaaltje’, de opera Semjon Kotko. Prokofjev kan een succesnummer gebruiken. Het beloofde land, waar hij meer dan in een door Stravinsky geregeerd Europa nummer één is, eist van zijn boegbeelden trouw aan het regime. De vip-behandeling die hij wellicht verwachtte en deels heeft gekregen – een groot vierkamerappartement in hartje Moskou is weinigen beschoren – plaatst hem niet boven de wet. Onder Stalin zijn de grote zuiveringen ingezet. De beruchte aanval op Sjostakowitsj in de Pravda van januari 1936 heeft de Russische cultuurelite eens en voor altijd ingepeperd dat niemand heilig is.

Het kunstenaarsbestaan wordt Russische roulette, leert Prokofjev. Drie film- en theaterprojecten voor de Poesjkin-herdenking van 1936, waarvoor hij de muziek zal schrijven, worden door hogere machten afgevlagd. De grootscheepse cantate die hij voor de twintigste verjaardag van de Oktoberrevolutie alsnog heeft afgeleverd is gezakt voor het staatsexamen. Wel heeft hij voor de florerende en propagandistische Russische filmindustrie intussen één meesterwerk gecomponeerd, de donderwolkende muziek voor het heldenepos Alexander Nevsky van regisseur Sergei Eisenstein. Het kindersprookje Peter en de wolf is succesvol. Maar zijn arrogantie zet kwaad bloed bij de apparatsjiks die hem en Sjostakowitsj in 1948 wegens volksvreemd formalisme zullen kaltstellen. Hij zit subiet in de gevarenzone. Semjon Kotko is voor Prokofjev en de beroemde regisseur Vsevolod Meyerhold het kind dat de voorheen onbuigzame prokofjev-taal een politiek correct gezicht moet geven. Helaas staat het project van meet af aan onder een kwaad gesternte.

Semjon Kotko is gebaseerd op de roman Ik ben een zoon van werkende mensen van de Russische schrijver Valentin Katajev. Tussen componist en auteur klikt het niet en de tekst is een onding, de propaganda steekt als onkruid overal de kop op. De titelheld is een Oekraïense artillerist die na zijn diensttijd in het Russische leger in 1918 naar zijn dorp terugkeert. Daar zijn de communisten al in opmars, stuk voor stuk goudeerlijke lui die Semjon, leninist van het eerste uur, onteigend land en vee beloven. Dan krijgt de verloren zoon het aan de stok met de rijke boer Tkatsjenko, de sergeant-majoor wiens leven hij in de oorlog heeft gered. Tkatsjenko heeft hem uit dankbaarheid de hand van zijn dochter Sofja beloofd, maar houdt zich niet aan zijn belofte. Hij gunt haar de voormalige grootgrondbezitter Klembovski, die zich als werkman in zijn huis verborgen houdt. Terwijl de communisten opmarcheren, heeft Tkatsjenko er nog steeds vertrouwen in dat het tsaristische regime in ere wordt hersteld, waarna zijn dochter zal baden in de toekomstige rijkdom van haar gedwongen aanstaande. Wat een schoft is hij. Hij spant samen met de Duitsers die het dorp innemen, speelt hun de namen van bolsjewistische dorpsgenoten door. De Duitsers executeren er twee en steken Semjons huis in brand. De bijtijds gevluchte Semjon sluit zich in een woud bij een troep partizanen aan, die wraak zweren uit naam van Lenin. Op bevel van het leger worden Semjon en Mikola, het vriendje van zijn zuster Frosja, naar het dorp gestuurd om verwarring te zaaien. Ze werpen granaten in de kerk waar Tkatsjenko in aanwezigheid van Duitse officieren het gedwongen huwelijk van zijn dochter met Klembovski wil voltrekken, Sofja wordt door Semjon uiteraard tijdig gewaarschuwd. Hajdoeks, de bandieten die Sofja escorteren, arresteren Semjon en Mikola. Tkatsjenko veroordeelt beiden ter dood. Hun executie wordt voorkomen door het Rode Leger, dat als een deus ex machina het platgebrande dorp herovert, Tkatsjenko krijgt de kogel, de beide liefdeskoppels Semjon/Sofja en Mikola/Frosja krijgen elkaar. Het opbouwwerk kan beginnen en het kwaad is vernietigd, eind goed al goed.

Weggelaten is de slotscène van het boek waarin Semjon twintig jaar later is opgeklommen tot succesvolle directeur van een aluminiumfabriek. Zelfs voor Prokofjev waren er grenzen. Veel maakt het niet uit. Mocht het hem ooit ernst zijn geweest met zijn overtuiging dat de Sovjet-Unie nood had aan heroïsch, constructief drama, dan levert Kotko het bewijs dat de geschiedenis zijn vrije wil eronder heeft gekregen. Hoe treffend Sjostakowitsj’ woorden over Prokofjevs mistaxatie van de machthebbers: hij kwam naar Moskou om ze te beleren, maar het eind van het lied was dat zij hém de les lazen. Het is voor het eerst sinds de barokke opera seria, die bij Mozart sterft in schoonheid, dat het theater buigt voor de macht; de stichtelijkheid is ondraaglijk.

Met de rug tegen de muur belooft Prokofjev de Duitsers in hajdoeks of Oekraïense nationalisten te veranderen

In Semjon Kotko komt niet één ambivalent personage voor. De dorpsfolklore is een streekroman. Zich voor de dorpskoppelaars nerveus opdoffende meisjes, knorrig goedmoedige oudjes, zorgzame moeders en voorbeeldig marxistische dorpsoudsten staan overzichtelijk lijnrecht tegenover de gemene schoonvader en de verderfelijke Duitsers, proviand graaiende lafaards die het dorp ontvluchten als ze in de verte de trompetten van het Rode Leger horen schallen. De Duitse officier blaft de tegenslagen in zijn moerstaal van zich af met een hartgrondig ‘Teufel!’ De moffenmuziek in Kotko is vintage Jiskefet.

Tenenkrommend moralistisch is een scène in de vierde akte waarin Semjon, nadat Frosja de verborgen opstandelingen heeft ingelicht over de dramatische gebeurtenissen in het dorp, eigenmachtig wil uitrukken om zijn lief te redden. Streng maar rechtvaardig onderwijst Ramenjoek hem dat zijn individuele belangen ondergeschikt zijn aan de collectieve: ‘Dit is niet mijn en jouw commando, dit zijn de arbeiders en boeren van het Rode Leger.’ Semjon stribbelt tegen: ‘En daar moet mijn eenvoudige geluk aan opgeofferd worden?’ Ramenjoek: ‘Voor jouw geluk strijdt het hele volk.’ Net op tijd komt de ontspoorde artillerist tot bezinning. Lenin rulez, het meisje kan nog even barsten. Dan kunnen alle remmen los. Bij de inname van het dorp door de partizanen klinkt in de vijfde akte de stompzinnigste triomfmuziek die je ooit gehoord hebt, daarna een slotkoor dat volledig door het lint gaat. ‘Door de vrije Oekraïne veegt de cavalerie/ de bliksemsnelle troepen als een vuurbal voorwaarts.’ En van deze catechismus moet de componist van krankzinnig bruisende stukken als De speler en De vuurengel heroïsch, constructief theater brouwen.

Een favoriet voor de Stalinprijs, zou je zeggen. Dat pakt anders uit. De ontstaansgeschiedenis wordt een hoofdpijndossier voor alle betrokkenen, voorzover ze het overleven. In juni 1939, kort voor de voltooiing van de opera, wordt Meyerhold na een moedig pleidooi voor experimentele vrijheid in de kunst gearresteerd en vermoord, zijn vrouw doodgestoken in hun appartement. Maar de absurdste kink in de kabel is het Molotov-Ribbentrop-pact, het naar de Russische en Duitse ministers van Buitenlandse Zaken vernoemde niet-aanvalsverdrag dat de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland in augustus 1939 tekenen. Gemene Duitsers op de bühne komen Moskou kortstondig heel slecht uit. Vlak voor de geplande première van Semjon Kotko in april 1940 eist het Volkscommissariaat voor Buitenlandse Zaken aanpassing van de tekst.

In eerste instantie weigert Prokofjev. Met de hem kenmerkende ons-kent-ons-hoogmoedigheid nodigt hij Molotov uit voor een besloten kennismaking met zijn werk. Die stuurt een afgevaardigde en het gezag blijft onvermurwbaar. Met de rug tegen de muur belooft Prokofjev de Duitsers in hajdoeks of Oekraïense nationalisten te veranderen. Na de vereiste ingrepen gaat Semjon, geregisseerd door actrice Serafima Birman, in juni 1940 alsnog in première in het Moskouse Stanislavski-theater.

Een hit wordt het niet, na een seizoen is het bekeken. Het voorstel van componist Mjaskovski, oude vriend en vertrouweling van Prokofjev, de opera met de Stalinprijs te belonen, wordt door zijn medeleden van het jurycomité knorrend ontvangen. Met de gezonde scepsis van vandaag is het ook moeilijk voor te stellen dat de arbeiders en boeren in de zaal na afloop zingend van verrukking terugkeren naar hun aluminiumfabrieken en kolchozen. Nog onwaarschijnlijker is dat Prokofjev dat zelf heeft geloofd. Die heeft gedacht: ik ben mans genoeg om de muziek geen last te laten hebben van de tekst. Daar had hij gelijk in. De partituur is ondanks de moraal zeer goed, bij vlagen uitzonderlijk geïnspireerd. Minder exuberant verbeten, minder scherp getekend dan de vroege opera’s, maar met een ongelooflijke melodische inventiviteit en ritmische beweeglijkheid om de ideologische obstakels heen geschreven. Prokofjev tekent het bordpapieren milieu met de pseudo-volkse helderheid die Beethoven in een Pastorale investeerde, en die je toch niet helemaal mag toeschrijven aan blind opportunisme.

De stilistische eisen die de sovjetstaat oplegde vallen zo goed als samen met Prokofjevs standpunten over een Nieuwe Eenvoud die hij in 1934 omschreef als zijn oprechte streven naar muziek waarvan de melodie zou worden gedragen door de adem van de tijd. Maar gek genoeg blijken de noten op hun mooist waar al die grote woorden lucht worden. In de gezongen dialoog tussen Frosja en Mikola in de eerste akte legt Prokofjev een onbenullig tweetonig pendelmotiefje f – b in de bassen onder een verstrooid drieklankthema in de hoge strijkers. Verdwaalde hoempa, maar zoals het is, drukt het precies de stuntelige hulpeloosheid van de personages uit, de onhandigheid van puberale liefde, van simpele zielen die het ook niet weten. Daar illustreert Prokofjev wat biograaf Harlow Robinson zijn grootste talent noemt: illustratie. In de muziek herleeft het woord dat klinisch dood is.


Semjon Kotko is op 26 november in de NTR Matinee te zien

Beeld: (1)Proko ev, hier ca. 1918, zou na 1917 tien jaar wegblijven uit Rusland; (2) Ca. 1914 ( Library of Congress)