Brandweerlieden op de plaats van een bomaanslag in een winkelcentrum in Kiev, 21 maart © Marko Djurica / Reuters

Oudejaarsdag 1994 was misschien wel de slechtste jaarwisseling in de Russische geschiedenis, en ook een die een lange schaduw de toekomst in liet vallen – wellicht tot aan Marioepol en Kiev toe. Die dag was door het Kremlin en de Russische legertop uitgekozen als een mooi symbolisch moment om het onafhankelijkheidsstreven in Tsjetsjenië, een opstandige provincie in de Kaukasus die Rusland al hoofdbrekens bezorgt sinds de verovering in de negentiende eeuw, de nek om te draaien. Die dag zou in de Tsjetsjeense hoofdstad Grozny met een superieur vertoon van macht het Russische gezag worden hersteld.

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 had Tsjetsjenië de onafhankelijkheid uitgeroepen. Het zou weinig moeite kosten om dit recht te zetten: generaal Pavel Gratsjov, minister van Defensie, kondigde een ‘bloedloze Blitzkrieg’ aan; Grozny zou hij met een paar duizend Russische parachutisten ‘binnen twee uur’ kunnen innemen. Dat pakte anders uit. De honderd ‘geitenhoeders’ die zich in Grozny hadden teruggetrokken bleken duizenden gemotiveerde strijders. Zij zouden bewijzen dat stadsoorlog ook in de nieuwste tijd de grote gelijkmaker was: een vorm van oorlogvoering die de krachtsverschillen tussen goed en rudimentair uitgeruste legers, en tussen grote en kleine, kan uitwissen.

‘Grozny zal voortdurend in het hoofd zitten van Ruslands politieke en militaire leiders als zij nadenken over het veroveren van Kiev en andere Oekraïense steden’, zegt Lance Davies, docent aan de Britse militaire academie Sandhurst en schrijver van boeken over Ruslands militaire cultuur, tijdens een telefonisch gesprek. ‘Rusland heeft na de slag om Grozny een benadering van stadsoorlog aangenomen die het vervolgens al heeft toegepast in Syrië en nu in Marioepol. Het is niet zeker dat Rusland ook die weg zal kiezen als het Kiev, Charkov of andere Oekraïense steden wil innemen. Maar ik denk het wel.’

Grootschalige stadsgevechten zijn een vorm van oorlog waar geen leger met enthousiasme naar uitkijkt. Steden ‘eten divisies op’, is een militaire wijsheid sinds de moeder aller stadsslagen, die in het Zuid-Russische Stalingrad, die de Tweede Wereldoorlog bezegelde in het nadeel van Duitsland. Vechten in steden vereist heel veel soldaten, vertraagt militaire operaties en leidt bijna altijd tot grote verliezen, vernietiging en geweld tegen burgers. Legers trainen er zelden specifiek voor.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden de grootste stadsslagen ooit plaats. De langste was die om Leningrad, dat tweeënhalf jaar was omsingeld en aan Russische kant ruim een miljoen soldaten en burgers kostte. In de bijna mythische slag om Stalingrad namen twee miljoen soldaten het tegen elkaar op in het puin van de industriestad. Na Stalingrad volgden onder meer slagen om Belgrado, Boedapest en Berlijn. Daarna werden stadsoorlogen schaars. Legers van vele duizenden soldaten troffen elkaar alleen nog in Jeruzalem in 1948, in Seoul in 1950 en 1951, in Hué in 1968 toen de VS en de Vietcong de mooiste stad van Vietnam in de as legden, in de griezelige slag om het Iraanse Koramshar in 1980, waar Iran en Irak maar mannen in bleven sturen die niet terugkwamen, en in Beiroet in 1982.

Maar stadsoorlog zal de dominante vorm van oorlog worden, voorspellen sommige experts. In Urban Warfare in the Twenty-First Century beschrijft de Britse hoogleraar Anthony King de redenen waarom. Een daarvan is urbanisatie: een groeiend deel van de mensheid woont in steden, meer dan de helft nu en twee derde straks. ‘Kritieke infrastructuur’ ligt ook vaker binnen steden. Legers worden juist kleiner, wat hun drang naar open ruimte om te manoeuvreren verkleint. Precisiewapens, plus allerlei soorten drones en observatie van afstand, maken de dekking van steden aantrekkelijker.

Maar legers zullen stadsoorlogen ook vertragen, denkt King, en er vaker lange belegeringen van maken. In de stad geldt de vuistregel dat je vijf aanvallers nodig hebt per verdediger. En dan gelden dezelfde strijdwetten die al gelden sinds de Oudheid: gemotiveerde strijders kunnen door het gebruik van versterkte gebouwen, wegversperringen, ‘muizenholen’ en tunnels, ingegraven geschut, puinhopen met schuttersputten en boobytraps, hit and run-tactieken en sluipschutters het moeilijk maken voor welk leger dan ook.

De slag om Grozny en tegelijkertijd het beleg van Sarajevo bleken de voorboden van een hele reeks nieuwe stadsoorlogen. Dergelijke oorlogen vonden in de laatste dertig jaar veel vaker plaats dan in de decennia daarvoor. De Verenigde Staten vochten in het Somalische Mogadishu (de eerste van zeven slagen om de stad) en in de Iraakse steden Bagdad, Sadr City, Ramadi en Fallujah, de bloedigste slag voor Amerikaanse troepen sinds Hué.

In Irak was ook de slag om Mosoel, de grootste stadsoorlog sinds Berlijn. Meer dan honderdduizend Iraakse soldaten, gesteund door een coalitie van Iran en Hezbollah tot de VS en Nederland, veroverden in negen brute maanden de stad terug op IS. In Libië werd gevochten om Sirte. En anderhalf jaar geleden nog werd de oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan in een stad beslist, toen Azerbeidzjaanse commando’s een rotswand beklommen en zich op een soort Trojaanse manier van binnenuit meester maakten van de stad.

‘Een slag om Kiev zal meer lijken op een slag in de Tweede Wereldoorlog dan op een uit de 21ste eeuw’

Maar in geen van deze steden keek de wereld mee zoals in het Syrische Aleppo in 2016, waar Rusland bij betrokken was. Rusland bombardeerde vanuit de lucht en gaf advies aan het leger van president Assad. Er vochten Russische soldaten en huurlingen van de paramilitaire Wagner Group mee. Het was het langste en wellicht meest beruchte beleg in de recente geschiedenis, met vatbommen, chemische aanvallen, double tap-bombardementen om hulpverleners te doden, gebruik van cluster- en brandbommen en aanvallen op ziekenhuizen. Human Rights Watch verzamelde veel bewijs van Russische betrokkenheid en de mensenrechtengezant van de Verenigde Naties stelde dat Rusland was betrokken bij ‘misdaden van historische proporties’.

Deze Russische aanpak was op een bepaalde manier terug te leiden naar Grozny. In de Tsjetsjeense hoofdstad waren er op Oudejaarsdag 1994 inderdaad maar tweehonderd Tsjetsjeense soldaten, maar ook zo’n tweeduizend militieleden. Zij werden opgedeeld in teams van drie of vier man, ‘wespen’, elk met een sluipschutter en een anti-tankschutter, terwijl in de stad sluiproutes, valstrikken en blokkades werden aangelegd. De Russische colonnes werden vervolgens tot in het stadscentrum binnen gelaten voor de Tsjetsjeense tegenaanval begon.

In smalle straatjes bliezen Tsjetsjeense strijders de voorste en laatste voertuigen van colonnes op, waarna de soldaten zich te voet een stad uit moesten vechten die zij niet kenden. Dat werd een bloedbad: van de 146 tanks en pantserwagens in de voorste colonnes wisten er slechts 24 uit Grozny te ontsnappen. In het geprepareerde treinstation, dat de Tsjetsjenen met opzet lieten veroveren, werd een volledig bataljon van achthonderd man vernietigd.

Na dit debacle nam het Russische leger zijn toevlucht tot artillerie. Met barrages van soms vierduizend schoten per uur schoot Rusland in de weken daarna Grozny volledig in puin. Tienduizenden burgers kwamen hierbij om. Vervolgens vocht Rusland zich huis voor huis, kamer voor kamer, naar het centrum terug. Een jaar later moest het Russische leger Grozny opnieuw innemen, nadat tweeduizend Tsjetsjeense strijders ongemerkt in de stad waren geïnfiltreerd. Later viel de stad opnieuw in Tsjetsjeense handen, en begin 2000, nu onder Poetin, veroverde Rusland de stad voor een derde maal. De stad was volledig kapotgeschoten.

De Russische benadering van stadsoorlog werd na Grozny dan ook: schiet er van afstand alle mogelijke verzet uit. ‘Het kost altijd minder eigen slachtoffers om een stad met bombardementen te veroveren’, zegt Lance Davies. ‘Als het Russische leger zich erin kan bombarderen en er weer uit, dan zal het dat altijd liever doen dan soldaten sturen.’

Burgers hebben een eigen rol in deze benadering van stadsoorlog: niet als direct doelwit, maar wel als factor die kan worden gebruikt om extra druk te zetten op de verdedigers van de stad. ‘In Russisch militair denken worden burgers beschouwd als instrumenten en legitieme doelen van operaties’, schreef Davies hierover in een recent essay. Burgers intimideren, hun leven moeilijk maken of hen tot vluchten bewegen: dat creëert allemaal extra problemen voor de verdedigers, die burgers moeten gaan helpen. ‘Dit maakt de toegang van de bevolking tot essentiële zaken zoals eten, water en medische hulp tot een wapen’, aldus Davies.

Het is niet moeilijk om een verband te leggen met wat er sinds de Russische invasie in Oekraïne is gebeurd. De Wereldgezondheidsorganisatie telde al 72 Russische aanvallen op Oekraïense zorglocaties en zorgverleners, zoals die op de kraamkliniek in Marioepol. Ook in Marioepol verhinderde Rusland keer op keer de doorgang van konvooien met eten naar de stad. In Charkov viel het Russische leger eerst olie-installaties aan, in Kiev televisie- en communicatieapparatuur. Dat maakt het leven van burgers moeilijker – en dus van de verdedigers van de stad.

Maar het meest in het oog springt natuurlijk het gebruik van geschut. De aan zee gelegen wijk van Marioepol ziet er precies zo uit als Grozny na drie Russische ‘bevrijdingen’; burgers zijn er precies zo gedood en verdreven. ‘In Marioepol heeft Rusland duidelijk de belegerings- en uithongeringstactieken gebruikt die het heeft geoefend in Syrië en die teruggrijpen op Tsjetsjenië’, zegt Lance Davies. ‘Dat betekent niet per se dat Rusland hetzelfde zal willen doen in Kiev. Maar op de satellietbeelden die ik in handen krijg, lijkt het alsof Rusland probeert zich binnen artilleriebereik van Kiev te vechten en daar zwaar geschut in te graven.’

John Spencer, de stadsoorlogsspecialist van de Amerikaanse militaire academie in West Point, is het daar helaas mee eens. ‘Een slag om Kiev zal meer lijken op een slag in de Tweede Wereldoorlog dan op een uit de 21ste eeuw. Ik denk dat we historische niveaus van bombarderen zullen zien’, zei hij in een podcast hierover – met de toevoeging overigens dat hij denkt dat dit zal mislukken, als Rusland het al probeert.

Als Poetin Kiev werkelijk wil laten innemen, kunnen de superlatieven over Mosoel en Aleppo de prullenbak in. Kiev is een heel grote stad en het Oekraïense leger heeft lang de tijd gehad om gebouwen te versterken, valstrikken voor te bereiden, muizenholen en kruipgaten te maken, het gebruik van metro- en andere tunnels uit te denken, geschut in te graven en alle andere voorbereidingen te treffen die stadsoorlog zo dodelijk maken. Hopelijk gebeurt dit niet. Maar als Rusland werkelijk meer Oekraïense steden wil innemen, zal dat waarschijnlijk gebeuren volgens een berucht en dodelijk draaiboek.