Hier begint meteen de tweede kant van bovengesteld dilemma: niemand kan lezen wat er stond en wat er uit is geschrapt. Toen Damen mij - al in februari jl. - benaderde over een ‘afscheidsinterview’, deelde hij mij mee dat er ‘zeker tweeeneenhalve pagina’ voor was uitgetrokken. Die mededeling heeft hij vele malen herhaald, tot de laatste dag, toen hij mij zijn tekst ter lezing voorlegde. Het was een heel lange tekst geworden, en ik ging er - behoudens enkele kleine correcties - graag mee akkoord. Het was een levendig, beweeglijk discours geworden, waarin er aan beide zijden ruimte was voor net die nuances en stapjes opzij, die ‘de laatste stalinist’ (‘leninist’ schreef Damen) iets minder bedreigend toonde dan Frits Rovers in hetzelfde nummer van De Groene beschreef in het kader van de PvdA- obsessie jegens het communisme na 1945.
Uit de bewuste passage over ‘Hongarije 1956’ bijvoorbeeld is met name mijn verwijzing geschrapt naar het antisemitisme dat zich toen uitleefde, onder meer tegen de hoofdredacteur van De Waarheid, Friedl Baruch. Een belangrijk aspect, dat onlangs terecht ook door Philip Freriks in zijn tv-programma in het licht werd gesteld. Helaas ontbreekt ook mijn opmerking over Paul de Groot in diezelfde dagen, waardoor hetgeen wel over hem in een vraag wordt vermeld, kop en staart zou hebben gekregen. Zo is het letterlijk met praktisch alle vragen en antwoorden gegaan. De reflecties van een grijsaard zijn aldus voor de zoveelste keer gedenatureerd tot de zorgvuldig gecultiveerde grimmigheid van de ‘Koude Oorlog’. Die overigens inderdaad, in nieuwe gedaante, voortwoedt.
Ik zou nog vele andere voorbeelden van het uitbenen van Damens echte tekst kunnen (en eigenlijk moeten) geven: in plaats van tweeeneenhalve pagina zijn het er - dank zij Jack Daniel’s bijdrage in de pot van Constant Vecht - net anderhalf geworden. En is de tekstuele overeenkomst tussen interviewer en geinterviewde op ontoelaatbare wijze geschonden. Ik constateer dit als slachtoffer en als bestuurder van de vak- en beroepsorganisatie der journalisten in dit land. Amsterdam, WIM KLINKENBERG
Toneel Theatraal (1) In reactie op het artikel ‘Theatertijdschrift op de tocht’ van Marijn van der Jagt in De Groene Amsterdammer van 8 juni willen wij in deze brief gaag uiteenzetten wat de positie van het Theater Instituut Nederland is ten opzichte van het tijdschrift Toneel Theatraal. Wij zijn van mening dat het betreffende artikel de situatie te eenzijdig belicht.
Het Theater Instituut Nederland is in 1993 ontstaan uit een fusie van vier instituten voor de podiumkunsten. Deze fusie werd geboren uit de behoefte en de noodzaak de kwaliteiten en krachten van vier instellingen te bundelen. Het Theater Instituut verstrekt informatie, verricht onderzoek, initieert debat en bevordert de deskundigheid, aansluitend bij de behoefte van het professionele theater. Het Instituut heeft ervoor gekozen bij te dragen aan het debat en de reflectie door middel van discussies, lezingen, ontmoetingen, salons, symposia, Jaarboeken, Theatercahiers, speciale uitgaven, bloemlezingen, vertalingen, enzovoorts.
Het Theater Instituut is een service- organisatie voor theatermakers uit alle disciplines. De activiteiten die het Instituut ontwikkelt, weerspiegelen dit multi- en interdisciplinaire karakter. Dit geldt niet voor de tijdschriften Notes en Toneel Theatraal, die tot de erfenis van de voormalige instituten behoren en die zich richten op een onderdeel van het theater.
Nu bestaat het misverstand dat het Theater Instituut Nederland de bestaande vaktijdschriften wil vervangen door een nieuw tijdschrift. Het is niet aan het Theater Instituut om te bepalen of een vaktijdschrift bestaansrecht heeft, dit is aan ‘het veld’ en andere theaterliefhebbers. Het uitgeven van Toneel Theatraal is in financieel en organisatorisch opzicht een zware belasting voor het Theater Instituut. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het uitgeven van tijdschriften als Toneel Theatraal een vak op zich is.
Met het oog op bovengenoemd takenpakket heeft het Theater Instituut daarom besloten vanaf januari 1995 de rol van uitgever niet langer te vervullen. Het Nederlands Toneel Verbond (NTV) - de feitelijke ‘eigenaar’ van Toneel Theatraal - en de redactie van Toneel Theatraal zijn hiervan tijdig op de hoogte gesteld, zodat zij de mogelijkheid hadden een nieuwe uitgever te zoeken.
De subcommissie Podiumkunsten van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord heeft onlangs besloten prioriteiten te geven aan een Nederlands-Vlaams tijdschrift met een multidisciplinair karakter. Zij heeft WVC en het ministerie van Cultuur van de Vlaamse Gemeenschap gevraagd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een dergelijk nieuw blad en wie dit blad zou kunnen uitgeven. De ministeries hebben vervolgens aangekondigd op korte termijn te willen overleggen met alle betrokkenen, waaronder het NTV, het Vlaams Theater Instituut, Etcetera, Notes, het Theater Instituut Nederland, en vanzelfsprekend ook Toneel Theatraal. Het Theater Instituut Nederland staat positief tegenover dit initiatief. Uit het bovenstaande zal echter duidelijk zijn geworden dat het Theater Instituut Nederland daarbij de rol van uitgever niet ambieert.
Wij hopen oprecht dat het bovenstaande bijdraagt tot een completer beeld van de situatie rondom het tijdschrift Toneel Theatraal. Amsterdam, DRAGAN KLAIC, directeur Theater Instituut Nederland.
Toneel Theatraal (2) Toen ik in 1982 als nieuwbakken directeur van het Nederlands Theater Instituut het blad Toneelteatraal aantrof (toen nog zonder h), was daar weliswaar een voortreffelijk redacteur, Mieke Kolk, die zich tot mijn verbazing behalve met de redactie met vrijwel alle andere bezigheden diende te belasten die normaliter toch de uitgever zou moeten verrichten. Niemand wist precies hoeveel abonnees er waren en of die wel betaalden. De drukker moest door Kolk al dan niet worden toegesproken of berispt. Er was geen bladmanager, geen redactielokaal. De uitgave verscheen onregelmatig, Mieke Kolk stond er volkomen alleen voor. Het was een schoolvoorbeeld van een uitgave die weliswaar vol idealisme tot stand kwam, maar die helaas nauwelijk beheerd kon worden.
De nieuwe samenwerking tussen Mieke Kolk en mijzelf leidde in korte tijd tot een toename van de frequentie, het blad verscheen op tijd, het aantal pagina’s per nummer nam toe, het Theaterjaarboek werd in Toneelteatraal geintegreerd. Reeds lang overleden abonnees alsmede wanbetalers werden afgevoerd. Het abonneebestand breidde zich drastisch uit. Er kwam meer geld beschikbaar (onder meer uit advertenties).
Het overleg tussen directeur en hoofdredacteur vond plaats in het bestuur van de Stichting Nederlands Toneel Verbond waarin inmiddels naast de hoofdredacteur qualitate qua, de directie van het Nederlands Theater Instituut had plaatsgenomen. Daarnaast de ‘erven’ van de oude ‘Vereeniging’, Wim Mazzola en Jan Lodeizen. Kern van de zaak is dat in dit bestuur formeel over vraagstukken van continuiteit werd beslist. Dat neemt natuurlijk niet weg dat buiten dit formele kader uitgever en redactie op alle mogelijk manieren kunnen proberen tot elkaar te komen.
Is dit nu een ideale constructie? Dat hangt er maar van af wat de redactie en de uitgever willen. De statuten van de Stichting Nederlands Toneel Verbond houden uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat het Toneel Verbond zelf met de voortzetting van het blad doorgaat wanneer de uitgever daar niet meer voor voelt. Deze mogelijkheid is misschien niet aantrekkelijk maar in principe zeker mogelijk. Ik heb sterk de indruk dat, na het vertrek van Mieke Kolk, de redactie in algemeenheid schoorvoetend akkoord is gegaan met de noodzaak van een uitgeversrelatie met het Theater Instituut.
Men mag van een uitgever die zijn taak serieus neemt en die, zoals in mijn geval, het budget voor het blad in enige jaren bijna weet te verdubbelen, niet verwachten dat die uitgever geen mening heeft over vormgeving, doelgroep, drukprocede, aantal pagina’s en dergelijke. Wie zich de kaalslag onder de overige kunsttijdschriften eind jaren zeventig herinnert, stelt niet zonder verbazing vast dat Toneelteatraal in al die jaren niet van overheidswege is bedreigd. Dat kon alleen doordat de directeur van het Theater Instituut inmenging van de zijde van de Raad voor de Kunst of de minister van WVC steeds heeft kunnen voorkomen.
Inmiddels is het bijna twaalf jaar geleden dat ik toetrad tot het bestuur van het Nederlands Toneel Verbond en alweer bijna zes jaar geleden dat ik geen bevoegdheden meer heb als directeur van het Nederlands Theater Instituut. De huidige uitgever, mijn opvolger Dragan Klaic, wil kennelijk van de uitgeversrol af. Dat is zijn goed recht. Natuurlijk betekent dat intensief en soms moeizaam overleg in het bestuur van de Stichting Nederlands Toneel Verbond. Daarin hebben inmiddels Dragan Klaic en zijn adjunct plaats genomen.
Een ding heb ik tijdens mijn ‘bewind’ helaas niet kunnen bereiken: een verregaande samenwerking met het voortreffelijke blad Etcetera van onze Vlaamse collega’s. Hoewel ook Mieke Kolk daarover destijds gesprekken heeft gevoerd met Vlaamse collega’s, waren de mogelijkheden toen beperkter dan thans.
Dat zo'n samenwerkling zinvol is, is mijn volle overtuiging. Dat dit niet hoeft te betekenen dat Toneel Theatraal verdwijnt, eveneens. Tenslotte kan bij mislukken van zo'n samenwerking het bestuur van het Nederlands Toneel Verbond te allen tijde besluiten Nederlands oudste toneelvakblad wederom en voor eigen rekening en risico voort te zetten. Amsterdam, STEVE AUSTEN
NASCHRIFT REDACTIE: Wij hebben daaraan het volgende toe te voegen. Inderdaad heeft Steve Austen, zonder medeweten van de redactie van Toneel Theatraal, een nieuw bestuur (van het Nederlands Toneel Verbond) bij de Kamer van Koophandel laten inschrijven. Dit geschiedde, naar hij ons verzekerde, zonder manipulatieve bedoelingen. De Toneel-Theatraalredactie heeft vervolgens inderdaad juridisch advies ingeroepen. Dit was echter niet tegen Austen gericht, maar - logischerwijze - tegen zijn opvolger, de huidige TIN-directeur Dragan Klaic.
Mondriaan (3) Misschien omdat men zo net is hier in den lande, dat Piet Mondriaans theedoekmotieven het zo goed doen. Ik ga dus mee met Huub Beurskens (De Groene van 4 mei) als hij zo te keer gaat tegen de structurele schilderijen van deze kunstenaar uit de jaren twintig. Maar Mondriaans bloemtekeningen en -schilderijen vind ik heerlijk om te aanschouwen, net zo goed als zijn aquarellen/gouaches uit het begin van deze eeuw, die hij langs de Amstel maakte.
Verder heb ik het gevoel dat Huub Beurskens, Jan Dibbets en D. Kraaijpoel zichzelf zo van belang vinden en zich zo arrogant profileren op hun vakgebied dat het lekenoog van een kunstkijker zich bij voorbaat al afwendt van de discussie zoals zij die voeren in De Groene Amsterdammer. Utrecht, HANSJE HOOGFERVER
Rubriek
Grrr
Leninist Wat is erger: iets te lezen dat er niet staat of iets niet te lezen dat er wel stond? Die bange vraag pijnigt mij, nadat ik zag wat er met het interview is gebeurd dat Paul Damen mij voor De Groene (16 juni) had afgenomen. De kop ‘Ik heb altijd aan de goede kant gestaan’ staat tussen aanhalingstekens en moet dus zijn ontleend aan de tekst. De lezer vindt dit ‘citaat’ daar niet. Wel staat ergens naar aanleiding van mijn reactie op de Hongarije-furie van 1956, dat deze mij ‘versterkte in mijn idee (…) dat ik aan de juiste kant stond’.
www.groene.nl/1994/25