Soldaten

Het artikel ‘Oude soldaten sterven nooit’ van Martin van Amerongen (in De Groene van 8 maart) versterkte weer eens mijn vermoeden dat de langste tenen van Nederland te vinden zijn bij het ex-Knil. Nuancering, laat staan kritiek, wordt in deze gelederen niet geduld, zoals onder meer blijkt uit het feit dat dr. L. de Jong onder zware druk genoodzaakt was om gedeelten van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, voor zover zij betrekking hadden op Nederlands-Indië, te herschrijven. Iets waarin zelfs het Driemanschap van de Nederlandsche Unie niet geslaagd is. Het louter noemen van de naam Poncke Princen zet aan tot moordlust en, zoals Van Amerongen schrijft, ook de naam Herman Wigbold bracht bij oud-Knil’ers het schuim om de mond. Toen Graa Boomsma de ervaringen van zijn vader verwerkte in een roman werd hij voor de rechter gesleept.


Een leger geeft nooit toe dat het verslagen is. Er zijn altijd excuses te bedenken, zoals de dolkstoot-legende die na 1918 in Duitsland gretig werd rondverteld. Maar alle manipulaties ten spijt kon niet verborgen blijven dat er in Srebrenica dingen zijn gebeurd die het daglicht niet konden verdragen. Overal hebben de slachtoffers ontberingen gekend, in Azië zo goed als in Europa, bij ons de joden en de zigeuners het ergst. Maar nooit vloog men in de gordijnen als werd beweerd dat niet alle joden kosjer waren. Integendeel. In eigen kring werd er een zeer kritisch onderzoek gedaan naar de handelwijze van de Joodsche Raad en het optreden van een omstreden figuur als Weinreb kent vele verdedigers en felle bestrijders, de laatsten niet in de laatste plaats in joodse kring.


Niemand heeft het Knil een criminele organisatie genoemd, maar het zou het Knil sieren wanneer het bereid was om toe te geven dat er op vele plaatsen ontoelaatbare dingen zijn gebeurd.



Lochem,


M.L. NUIS



 


 


 


Het socratisch



ambacht



Het artikel ‘De Sokrates-industrie’ van de hand van Joris van Casteren en Sander Pleij (in De Groene van 8 maart) over het socratisch gesprek lijkt gebaseerd op uitvoerige ervaring van de auteurs met een training ‘Socratische gesprekstechniek’, die op de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden heeft plaatsgevonden. De waarheid is evenwel dat een van de auteurs alleen de eerste dag van de vierdaagse training aanwezig is geweest. Toen heeft het oefengesprek plaatsgevonden dat in het artikel vrij uitgebreid aan de orde komt, naar aanleiding van de vraag: ‘Zijn redelijke beslissingen altijd de beste?’ Maar dan nog moet opgemerkt dat het gesprek zich niet heeft afgespeeld zoals het beschreven werd. De afwijking tussen werkelijkheid en beschrijving gaat zo ver dat deelnemers woorden in de mond worden gelegd die het omgekeerde betekenen van wat zij echt gezegd hebben.


Dit alles is opmerkelijk genoeg, stof voor beschouwingen over journalistieke zorgvuldigheid en goede trouw, maar daar gaat het me hier niet om. Want nog verbazingwekkender is dat de lezer van het artikel nauwelijks geïnformeerd werd omtrent het wat, hoe en waarom van een socratisch gesprek. De methode wordt in een heel verkeerd daglicht geplaatst door haar te associëren met ‘New Age’. Het artikel eindigt met de woorden: ‘old age meets new age’, wat mooi gezegd is, maar met de hand op het hart en met de beste wil van de wereld: dit slaat nergens op.


Waar gaat het dan wél om? De socratische methode, zoals die momenteel in Nederland en omstreken in de belangstelling staat, is terug te voeren op de dialogen van Plato, maar de meest directe inspiratiebron is het werk van Leonard Nelson, een Duits sociaal-democratisch filosoof die deze vorm van gedachtewisseling voor eigen gebruik geschikt heeft gemaakt door middel van enkele eenvoudige gespreksregels. ‘Spreek alleen op grond van eigen ervaring’, ‘Als je twijfels hebt over de aannemelijkheid van uitspraken van anderen, uit die dan’, ‘Speel geen advocaat van de duivel’, ‘Herhaal desgevraagd het standpunt van gesprekspartners met je eigen woorden’, zijn er enkele van. Wanneer men als oppervlakkige waarnemer een groepje mensen doende ziet en hoort om, aanvankelijk met grote moeite, deze regels met elkaar in ere te houden, dan is een socratisch gesprek licht te verwarren met onvruchtbaar geneuzel. Maar dan heeft men de pointe gemist, namelijk de doelstelling om over een bepaalde kwestie (de uitgangsvraag) door middel van gezamenlijk onderzoek — en op basis van volstrekte gelijkwaardigheid — tot meer inzicht te komen. De gespreksregels zijn niet meer en niet minder dan beproefde middelen om dat doel te bereiken.


Het spreekt vanzelf dat men niet iedere vraag moet proberen te beantwoorden met behulp van een socratisch gesprek. Wie wil weten hoe de Nederlandse bevolking samengesteld zal zijn in het jaar 2010 kan beter een demograaf raadplegen. Maakt u zich zorgen over de kans dat de zogenaamde nieuwe economie in elkaar gaat klappen, dan kunt u nog beter in een kristallen bol kijken dan een socratisch gesprek opstarten. Dat spaart in ieder geval veel tijd en moeite. Vraagt u zich evenwel af in hoeverre de nieuwe economie principieel anders is dan de oude, dan is een socratisch gesprek onder welingelichte personen geen gekke optie. De methode zorgt ervoor dat de kennis en de ervaring van alle deelnemers aan het gesprek zoveel mogelijk benut en kritisch getoetst worden. Allerhande zaken die onze gebruikelijke gesprekken beheersen, zoals machtsverhoudingen, gemakzucht en holle retoriek, worden buitenspel gezet.


Dat maakt de methode in zeer uiteenlopende omstandigheden tot een handig instrument. Een vrij willekeurig voorbeeld: de wet schrijft voor dat de zorgkwaliteit van instellingen voor verstandelijk gehandicapten getoetst dient te worden door een commissie. In die club moeten alle betrokkenen vertegenwoordigd zijn: verstandelijk gehandicapten, begeleiders, wetenschappers, ouders, bestuurders, et cetera. Een probleem is hoe men een zo divers gezelschap tot een gezamenlijk oordeel over de kwaliteit van zorg kan laten komen. Schrijver dezes heeft de gelegenheid gekregen om met een dergelijke commissie, waarin een hoogleraar orthopedagogiek gezeten is naast een verstandelijk gehandicapte, de socratische gesprekstechniek uit te proberen. Dat heeft uitstekend gewerkt. De inzichten van de professor en die van de cliënt konden elkaar ontmoeten in de concreetheid van gedeelde ervaring. In een so


cratisch gesprek verlangen we van ieder oordeel dat het terug te voeren is tot de beleefde werkelijkheid. En tegelijk beogen we de eenmalige en bijzondere ervaringen uiteraard te begrijpen, dat wil zeggen op de noemer van meer algemene beginselen te brengen.


Waarom zou het socratisch gesprek momenteel zo in de belangstelling staan in kringen van het management van overheden en bedrijfsleven? De vraag laat zich gemakkelijker beantwoorden door er een andere aan te voegen: waarom zou een directeur zijn fabriekshal anno 2000 opsieren met de slogan: ‘Durf zelf te denken!’, ongeveer tweehonderd jaar nadat Immanuel Kant deze kreet op het hoogtepunt van de Verlichting de wereld in slingerde? Het antwoord is dat managers en adviseurs zijn gaan beseffen dat de kwaliteit van organisaties zeer afhankelijk is van de kwaliteit van het denken van haar medewerkers. Naarmate de kenniseconomie zich sneller ontwikkelt, zullen alleen organisaties die weten te leren kans van slagen hebben. Welnu, het socratisch gesprek biedt de manager een techniek waarmee aan ‘organisatieleren’ handen en voeten wordt gegeven. Met wisselend succes, uiteraard. Socratisch gesprek is geen tovermiddel. Die pretentie zou het ook nooit kunnen voeren, want iedereen weet dat leren, onderzoeken en praten mensenwerk zijn. Om de methode toe passen hoeft men niets te ‘geloven’; met enigerlei vorm van mystiek, ‘old age’ of ‘new age’, heeft het socratisch gesprek niets te maken.


Alhoewel… het is op zijn minst een opmerkelijke ervaring wanneer men met een groep kritische mensen tot gedeelde fundamentele inzichten doorstoot.



Wie meer informatie wil over socratische gesprekken en de mogelijkheid ervaring met de methode op te doen, kan terecht bij de ISVW en haar Centrum voor Organisatiefilosofie (033-4650700). Er is onder meer een videoband met een socratisch gesprek beschikbaar.



Leusden,


PAUL WOUTERS


directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte



 


 


 


Bil en tril



Waarom maken de verder zo capabele Nederlandse journalisten toch nog immer de fout om het Amerikaanse ‘billion’ te vertalen als ‘biljoen’, en ‘trillion’ zelfs als ‘triljoen’? Ook in het stuk ‘Winkelen zonder wagentje’ van Jacqueline Oskamp (in De Groene van 8 maart) wordt deze fout weer gemaakt, wanneer de auteur de omvang van de Amerikaanse economie 2,2 triljoen dollar laat zijn. Want wat is 2,2 triljoen dollar? Laten we dat even visualiseren:



$ 2.200.000.000.000.000.000



Als we de Amerikaanse bevolking schatten op 275 miljoen zou dat betekenen dat iedere inwoner jaarlijks 8 miljard dollar uitgeeft. Dat is zelfs voor westerse begrippen wel erg veel, niet?



Amsterdam,


M.J.P.M. EIJSBOUTS