Menno ter Braak
Natuurlijk ben ik het van harte oneens met het requisitoir van Martin van Amerongen (in De Groene van 27 januari) tegen Ter Braak, anders had ik mijn eigen zoon, zon veertig jaar geleden, niet naar hem genoemd. Wat trouwens heeft geholpen: hij heeft nooit één bladzijde van Ter Braak gelezen. Zelf behoorde ik toen en eigenlijk nog altijd tot dat «handjevol overgebleven terbraakianen» die zo zijn getypeerd als betrof het een bijna uitgestorven diersoort op intellectuele Galapagos-eilanden. Na 1945 zijn wij echter allerminst van alle «drabberig taalgebruik» genezen; het tegendeel is, denk ik, aantoonbaar het geval.
Ik wil hier echter niet tegen de hoofdredacteur polemiseren, al heb ik een neiging hiertoe waarschijnlijk, behalve aan enige «genen», ook aan de invloed van Ter Braak te danken. Natuurlijk vloeiden uit zijn pen niet alleen getuigenissen van pure wijsheid, en soms ook dubieuze ideeën. Maar was dat beter gesteld met vele, vooral Duitse, genieën die hem en veel landgenoten toen inspireerden; Hegel en Nietzsche met name? De man die de 14e mei 1940 zelfmoord pleegde, was overigens nog geen veertig jaar oud: zijn verzamelde werk in zeven delen dundruk was dus nog relatief «jeugdwerk». Met inbegrip van een dissertatie die mijns inziens in een goed en leesbaar Duits is geschreven. Het tekent de winst van onze vaderlandse beschaving, dat weinig «intellectuelen» zo iets nog kunnen of willen lezen.
Hoe hij na 1945 werd gewaar deerd, blijkt ook uit de «essays» over zijn betekenis, die in 1949 werden verzameld in een soort bijlage bij zijn «verzameld werk», o.a. van Thomas Mann en H.A. Gomperts. Die tenslotte toch de meest problematische is van alle «terbraakianen», in zijn aanvankelijke bewondering en latere, postuum gepubliceerde kritiek (Een kern van waarheid). In zijn «schok der herkenning» ligt misschien een sleutel tot ons begrip van die vreemde (over?)waardering van deze figuur. Later veranderde dit bij hem dus in een soort prikkel der irritatie, of was het een «naschok»?
Om dit af te ronden, want ik schrijf geen tegenartikel: het zou een goede zaak zijn als De Groene na het verschijnen van het tweede deel van Hanssens biografie het initiatief zou nemen tot een grondiger of bredere discussie over de betekenis van Ter Braak en ten dele ook zijn tijdgenoten. «In gesprek met de vorigen», heette dat, als titel van een bundel «opstellen» (VW,IV); alleen dit lijkt me al een verdienste van deze unieke essayist, dat men (althans: ik) hem «in gesprek» nog altijd bijna hoort. Maar uiteraard hoort en waardeert een ieder vaak weer andere dingen; en zo hoort het ook, denk ik.
E.M. JANSSEN PERIO, Rotterdam
Menno ter Braak (2)
Het publiekelijk afmaken van allerlei vooroorlogse artistieke en intellectuele krachtpatsers begint langzamerhand schrikwekkende vormen aan te nemen! Was het kortgeleden nog de dichter A. Roland Holst die via een tv-rubriek werd neergezet als een volstrekt 3e-rangs dichtertje die in hoofdzaak baarlijke nonsens had geproduceerd. (Zulks naar aanleiding van het verschijnen van zijn biografie.) Nu was Menno ter Braak aan de beurt. Terwijl de heer F. Bolkestein hopeloos verdwaalde in «rijkelijk duistere taal» (overigens, wat was er zo duister aan het gewraakte zinnetje?) en Martin van Amerongen in de «stilistische modder» wegzakte, werden wij overvloedig getracteerd op diverse negatieve uitlatingen van allerlei andere scribenten. Hoe is het eigenlijk mogelijk dat onze ouders en grootouders maar steeds in de overtuiging verkeerden met waardevolle cultuurdragers van doen te hebben? Is het werkelijk zo dat wij pas in deze «kristalheldere» tijd de critici krijgen die wij verdienen? Critici die eindelijk in staat zijn om volledig gebruik te maken van al die schitterende mogelijkheden van het menselijk brein? Maar hoe komt het dan dat ik steeds meer lage voorhoofden in mijn omgeving tegen kom? Overigens, dat Ter Braak andere én betere redenen had om zelfmoord te plegen dan «vaderlandsliefde» lijkt mij geheel buiten kijf! Zoals de filosoof Cioran zo juist opmerkte: «Alleen de stompzinnige is goed toegerust om adem te halen.»
W. GERTH, Sellingen
Hypochonders
In de Groene Amsterdammer van 20 januari wordt de lijdensweg van de hypochondere medemens beschreven. Informatie uit de media en signalen uit het lichaam zijn voor de hypochonder aanwijzingen dat een ernstige ziekte is uitgebroken en dat hij niet lang meer te leven heeft. Solange Leibovici beschrijft op treffende wijze hoe een hypochonder elk pijntje of andere lichamelijke sensatie interpreteert als het begin van het einde. Ook de informatie die via de media op ons afkomt, kan voor de hypochonder een bron van angst zijn. Solange Leibovici is zelfs het internet opgegaan om informatie over hypochondrie te zoeken. Via internet kunnen hypochonders informatie verzamelen over alle nieuwe en angstaanjagende ziektes. Solange Leibovici heeft ook op internet gezocht naar behandelingen van hypochondrie. Helaas komt ze niet verder dan het noemen van medicijnen als Seroxat, waar volgens haar de bijwerkingen op de bijsluiter de hypochonder al doet verstijven van angst. Ze concludeert dat hypochondrie nauwelijks te genezen is. Hoe spijtig dat ze niet verder heeft gezocht op internet naar de psychotherapeutische behandelingen van hypochondrie. De laatste jaren is er meer belangstelling gekomen voor de behandeling van hypochondrie. De afgelopen vijf jaar is een drietal behandelstudies gepubliceerd, waaronder één uitgevoerd in Nederland, waaruit blijkt dat een bepaalde vorm van psychotherapie effectief is bij de behandeling van hypochondrie. Deze vorm van psychotherapie heet cognitieve gedragstherapie. De hypochonder heeft allerlei catastrofale interpretaties (cognities) over wat hij in zijn lichaam voelt. Deze rampzalige manieren van denken houden de hypochondere angsten in stand. In een cognitieve gedragstherapie wordt deze manier van denken uitgeplozen en stap voor stap veranderd, zodat de hypochonder meer vertrouwen in zijn lichaam kan krijgen en minder angstig wordt van elk pijntje of krampje. Daarbij zal de hypochonder ook stap voor stap zijn gedrag moeten veranderen, zoals het koortsachtig zoeken naar geruststelling bij familie en dokters, het steeds weer controleren van zijn lichaam, ontlasting, of hartslag, en het vermijden van allerlei activiteiten zoals inspanning en sporten, of situaties als kerkhoven of verjaardagen waar over ziektes gepraat wordt. Leert de hypochonder zich bloot te stellen aan allerlei angstige situaties, zonder dat hij meteen naar de dokter rent voor geruststelling, dan zal ook dit het vertrouwen in zijn eigen mogelijkheden en eigen lichaam doen toenemen. De behandelstudies laten zien dat meer dan driekwart van de hypochonders die behandeld zijn met cognitieve gedragstherapie opknapt.
De hypochonders zijn weinig populair. De gewone man ziet ze vaak als aanstellers die simuleren om aandacht te krijgen. De dokters worden moedeloos omdat de hypochonders steeds weer terug komen voor geruststelling, maar niet gerust te stellen zijn.
Ook bij psychotherapeuten zijn de hypochonders niet erg geliefd, omdat ze almaar willen praten over hun lichamelijke klachten en niet over hun psychische problemen. Het is heel populair om somber en pessimistisch te doen over de behandeling van hypochondrie. Dit is onterecht en het is jammer dat Solange Leibovici hieraan meedoet. Het blijkt dat er goede behandelmogelijkheden zijn voor de hypochonders. Hierbij passen wat meer optimistische geluiden, want zelfs voor onze Solange Leibovici is er nog hoop.
DR. SAKO VISSER, klinisch psycholoog/therapeut,
Angstpolikliniek, GGZ Buitenamstel, Amsterdam