Dierenbescherming (1)
Dr. B. Bermond verwijt de Dierenbescherming ethisch geklets en een agressief publiciteitsbeleid (De Groene Amsterdammer, 7 juli 2001). Déja-vu-gevoelens bij de Dierenbescherming in Den Haag. Bermond, wie was dat ook al weer? Al snel valt het kwartje. Was dat niet die man die een aantal jaren geleden als een roepende in de woestijn bleef beweren dat dieren, met uitzondering van de mensaap, geen leed konden ervaren? Dat je een hond dus blijkbaar rustig een rotschop kan verkopen omdat hij het toch niet als leed ervaart? Precies, dat was dr. Bermond. Met name de NVVS (Ned. Ver. Van Sportvissersfederaties) schoof de biologisch psycholoog graag naar voren in de discussie over een Algemene Maatregel van Bestuur die het hengelen met levende aasvisjes zou moeten gaan verbieden. Onzin, vond Bermond. En dat vindt hij nog steeds, want «het is de emotionele ervaring die, samen met reflectie, de emotionele activering langer doet duren dan de emotie inducerende stimuli en zo tot onaangepast gedrag leidt», aldus Bermond. Taal die je niet verwacht in een opinieweekblad, maar die hoe dan ook «duidelijk» maakt dat Bermond blijft ontkennen dat dieren leed kunnen ervaren. En, als je dat wérkelijk gelooft, is de conclusie snel getrokken: de Dierenbescherming heeft geen bestaansrecht, want dieren kunnen niet lijden en dus is alles wat ze roepen ethisch geklets!
Op 17 oktober 1996 schreven tien gerenommeerde hoogleraren op het gebied van dierenwelzijn in een open brief aan minister Van Aartsen van Landbouw dat het argument van de critici om het vissen met levende aasvisjes niet te verbieden geen rekening houdt met nieuwe inzichten in evolutieprocessen, en meer in het bijzonder in de evolutie van de hersenen van de gewervelde dieren. Ze gingen verder. «Mogelijk vallen deze aspecten van de biologische wetenschap buiten de deskundigheden waarop de kritiek op Uw beleidsvoornemen inzake de levende aasvis berust.» Volgens diezelfde tien wetenschappers leverden die eerder aangehaalde nieuwe inzichten geen argumenten op grond waarvan dieren emoties en het ervaren van leed kunnen worden ontzegd. Volgens de hoogleraren is bijvoorbeeld de wet op de dierproeven terecht op deze inzichten gebaseerd. Gelukkig is kamerbreed goed geluisterd naar deze wetenschappers en is het vissen met levende aasvissen aan banden gelegd.
Bermond gaat nu echter wel heel ver. Van een wetenschapper mag je verwachten dat hij goed beslagen ten ijs komt. Dat doet hij niet. Na de slogan van de campagne «Wie zijn er in dit land nu eigenlijk gek geworden» verkeerd geciteerd te hebben (die overigens met name door de BSE-crisis was ingegeven en niet door de MKZ-crisis die toen nog niet speelde), stelt Bermond dat je dieren niet volledig biologisch kunt houden. Kalfjes zouden dan onherroepelijk doodgaan aan maagbloedingen? Zouden de commissie-Wijffels en de landbouwminister van onze oosterburen er dan werkelijk niets van hebben begrepen? Zijn de biologische boeren in Nederland eigenlijk dierenbeulen? En dan Herman. Had de Dierenbescherming zich ook niet mee moeten bemoeien. Tip voor de heer Bermond: lees het boek van Glastra van Loon over deze kwestie en snel wordt duidelijk dat het gekonkel over de doelstellingen van Gene Pharming een voorname reden was om te ageren tegen de plannen van deze genenmelkers. De voornaamste was natuurlijk dat de Dierenbescherming fel gekant is tegen het genetisch manipuleren van dieren, zeker wanneer alternatieven voorhanden zijn (schimmelculturen kunnen ook humaan lactoferrine produceren).
Dat de Dierenbescherming ten slotte onder de paraplu van wederom ethisch geklets dierhouders zou beschermen omdat zij de kas vullen, getuigt opnieuw van het feit dat Bermond niet goed is geïnformeerd of simpelweg niet oplet. Waar dierhouders dieren houden die daarvoor niet geschikt zijn, of onder omstandigheden die niet kunnen, komen zij de Dierenbescherming of haar Inspectiedienst tegen. Zo heeft de Dierenbescherming zich met de campagne «Exotische dieren horen hier natuurlijk niet» niet populair gemaakt bij grote groepen dierhouders. Tevoren is daarbij overigens niet gekeken naar mogelijk mis te lopen inkomsten.
Niels Dorland, Verenigingsbureau
Dierenbescherming, Den Haag
Dierenbescherming (2)
Bob Bermond, biologisch psycholoog aan de vakgroep psychonomie van de Universiteit van Amsterdam, schrijft onder meer dat dieren slechts reflexmatig pijn kunnen hebben (De Groene Amsterdammer, 7 juli 2001). Zij zouden pijn niet bewust ervaren in de vorm van leed, omdat leed de aanwezigheid van de prefrontale hersenschors en van de mogelijkheid tot reflectie vereist. Hij noemt een aantal situaties uit de dierenwereld die vertaald naar menselijke maatstaven zeker leed zouden opleveren. Hij geeft het voorbeeld van leeuwen die jongen van hun voorganger doden, waarna de moeder ogenschijnlijk zonder verdriet paart met de doder van haar jongen. Hij concludeert hieruit dat dieren geen bewustzijn hebben dat ze in staat stelt om leed te ervaren.
Met deze «feiten», aangevuld met het aanhalen van de bekende, ietwat halfslachtige houding van de Landelijke Dierenbescherming wat betreft de dubbele houding van haar leden tegenover (huis)dieren, benoemt hij het gedrag van de Dierenbescherming als «ethisch geklets».
Enigszins gelijk heeft de heer Bermond wel wanneer hij de Dierenbescherming voorhoudt dat wanneer je consequent bent, je het houden van huisdieren in diervijandige omstandigheden als flats ontmoedigt.
Bermond slaat echter de plank volledig mis wanneer hij stelt dat dierenleed de enige bestaansgrond is van dierenbeschermers en dierenrechten activisten. Zij komen ook op voor grondrechten van dieren. Of een dier wel of niet aantoonbaar een vorm van bewustzijn bezit, is voor de rechten niet relevant. Ook mensenrechten zijn immers niet gekoppeld aan de kwaliteit van het bewustzijn.
Onder dierenrechten valt dat pijn zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Toch schenden de veehouders c.s. het dierenrecht wanneer zij snavels kappen, biggetjes onverdoofd castreren en de staarten knippen, koeien onthoornen en vleugels breken bij het kippenvangen et cetera. Daarover schrijft Bermond echter niet. In plaats daarvan smijt hij slechts met wetenschappelijke veronderstellingen over de onbestaanbaarheid van dierenleed om de bedrijfsvoering in de Nederlandse intensieve veehouderij te verdedigen en het bestaansrecht van de Dierenbescherming onderuit te halen. Je vraagt je af wat Bermond met emoties heeft. Is hij soms emotioneel blind?
Op internet leren we van een artikel van zijn collega Erik Rietzschel dat Bob Bermond vijf componenten van een emotionele ervaring onderscheidt.
- het in staat zijn tot het ervaren van een emotioneel gevoel
- weten welke emotie ervaren wordt
- in staat zijn de emotie te verwoorden
- het in staat zijn de eigen emoties enigszins te analyseren
- de vaardigheid de emotie door fantasie te verwerken. Wanneer een aantal van deze componenten ontbreekt, lijken deze mensen op robots. Dit slaat niet alleen op het rechtlijnige denkpatroon dat ze vertonen, maar ook op de «onmenselijke» aard van hun relaties met andere mensen. Lijken deze verschijnselen niet sprekend op het gedrag van veehouders uit de bio-industrie? En zou het niet zo kunnen zijn dat het niet onderkennen van dierlijke emoties samenhangt met het niet kunnen onderkennen van eigen en andermans emoties? Maureen Baartman (student biologie) Fabian Gort (student biologie) René Houkema (student biologie) Bert Stoop (persoonlijkheidspsycholoog), webmaster internetactiegroep Animal Freedom
Dierenbescherming (4)
In zijn artikel «Ethisch geklets van de Dierenbescherming» beklaagt Bob Bermond zich vol dédain over het onethische gedrag van de Dierenbescherming. Deze zou inspelen op onwetenschappelijke sentimenten en bewust voorbijgaan aan neurofysiologische inzichten over dierenbewustzijn. Onder de dekmantel van hoogstaande idealen zou de Dierenbescherming slechts eigenbelang nastreven. Bermond illustreert zijn jeremiade met de geschiedenis van de genetisch gemanipuleerde stier Herman. Louter uit publicitair eigenbelang zou de Dierenbescherming een braaf biotechnologiebedrijf (Pharming) uit Nederland naar Finland hebben verjaagd dat van groot belang had kunnen zijn voor patiënten en de noodleidende Nederlandse boerenstand.
De goed gedocumenteerde biografie van Herman, (Glastra van Loon en Kuiper) schetst een minder braaf beeld van Pharming. Dit bedrijf zou zich stelselmatig bedienen van leugens en misleiding. Zo voerde Pharming, om steun te verkrijgen voor haar Herman-experiment, als doelstelling «mastitisbestrijding» op. De ziekte mastitis (uierontsteking) komt veel voor; het veroorzaakt dierenleed, vormt een belangrijke verliespost voor boeren wat mastitisbestrijding een belangrijk en ethisch verantwoord doel maakt. Er waren ook twijfels: als overbemelking de kans op mastitis vergroot, kunnen we koeien dan niet beter minder intensief melken? Het voorgestelde middel om mastitis te verhelpen was nog raad selachtiger: hoe zou uierontsteking kunnen worden voorkomen door bij koeien een menselijke ontstekingsremmer in te bouwen? De raadsels werden opgelost toen bekend werd dat Pharming al jaren een geheim samenwerkingscontract had met Nutricia voor het produceren van babyvoedsel met transgene koeien.
Dieren (behalve mogelijk mens apen) missen de volgens Bermond voor bewustzijn en lijden benodigde hersenstructuur en zijn daarmee niet moreel beschermwaardig. Wat betekent dit? Moeten wij (als neurofysiologische leek) onze morele overtuigingen met betrekking tot dieren afstemmen op zijn expertiseclaims? Dat zou Bermond wel willen, maar dat lijkt nogal onverstandig. Er bestaan verschillende deskundige opvattingen over dierenbewustzijn, het debat woedt al tweeduizend jaar en het laatste woord is nog niet gesproken. Bermonds wetenschappelijke visie is bovendien gekleurd door normen en waarden die niet door iedereen zullen worden gedeeld. Dieren worden niet alleen gewaardeerd om wat ze voelen, maar bijvoorbeeld ook om hun «eigenheid».
Ook Bermonds morele opvattingen over biotechnologie lijken verblind door de belofte van «gouden bergen» en gaan voorbij aan de consequenties voor mens, dier en milieu. In de jaren zeventig groeide de maatschappelijke verontwaardiging tegen de bio-industrie, die dieren steeds meer behandelde als «maakbare dingen», een handelwijze waarbij biotechnologie naadloos aansluit. Evenmin is de morele weerstand tegen biotechnologie een exclusief Nederlandse hobby. Die weerstand neemt wereldwijd toe, ook in Finland.
De Nederlandse wetgeving voor biotechnologie bij dieren is ontwikkeld vanuit de erkenning van de intrinsieke waarde van het individuele dier: wij zijn het individuele dier morele zorg verschuldigd. Hoofddoelstellingen van deze wetgeving zijn: «verheldering en versterking van de morele positie van het dier ten opzichte van de opkomende biotechnologie» en ondersteuning van het maatschappelijke debat. Nadat ik vorig jaar deze wetgeving aan haar doelstellingen heb getoetst, bleken deze echter niet gerealiseerd en dat moet ons te denken geven.
Aangezien vrijwel alle aangevraagde biotechnologische dieren experimenten in Nederland zijn toegewezen, wordt Bermond beter bediend dan hij beseft. Zijn bijdrage moet dan ook vooral gezien worden in het aanzwengelen van het maatschappelijk debat over biotechnologie bij dieren: zijn we wel op de goede weg? In dit debat speelt de Dierenbescherming een onmisbare rol.
RICHARD ZWIERS