Srebrenica

Graag wil ik een aantal kanttekeningen plaatsen bij het artikel «Morele slaap» van Aart Brouwer (in De Groene van 20 april).

Allereerst: het is echt onzin dat de Niod-onderzoekers, «spaarzame» enquêtegegevens ontleenden aan «de knipselmap van Everts». De gegevens van het publieke-opinie-onderzoek dat in opdracht van mijn instituut vanaf het begin van de jaren negentig is verricht, werden allemaal door het Niod verzameld en zijn grotendeels terug te vinden in de literatuurlijst bij het rapport. Op pagina 1937 staat een op ons onderzoek gebaseerde tabel die laat zien hoe vanaf eind 1993 tot medio 1995 de steun voor meedoen aan Unprofor allengs afnam. Dat is, vind ik ook, wel wat weinig aandacht voor de publieke opinie, maar dat ligt niet aan de spaarzaamheid van de gegevens. Het kan altijd meer natuurlijk, maar op basis van wat wij en ook anderen aan onderzoek hebben gedaan, is het heel wel mogelijk een goed beeld te krijgen van het publieke draagvlak voor vredesmissies, in het algemeen en ten tijde van Bosnië. Er is ook geen gebrek aan dieper gravende analyses van dat draagvlak, onder andere van de hand van Philip Everts en van mijzelf. Ook die staan in de literatuurlijst van het Niod-rapport.

Die analyses maken duidelijk, en dan kom ik bij een inhoudelijk kritiekpunt op het stuk van Brouwer, dat de publieke opinie allerminst «wispelturig» of «schizofreen» was. Integendeel, ze was rationeel en robuust, doelen en middelen calculerend en niet zonder engagement met de «staat van wandaad» op de Balkan. Dat maar heel weinig Nederlanders in 1995 «het leger versterken» een beleidsprioriteit vonden, doet daar helemaal niet aan af. (Geen cpb-onderzoek overigens, maar scp-onderzoek.) Dat is zo algemeen geformuleerd, daar kun je echt niets uit afleiden over hoe men tegen het optreden in Bosnië aankeek, of tegen de uitrusting van Dutchbat. Bovendien, in lijstjes met beleidsprioriteiten staan criminaliteitsbestrijding, gezondheidszorg en andere binnenlandse preoccupaties altijd voorop — zie de verkiezingsstrijd. Maar dat betekent niet dat er geen welgemeende steun was en is voor militaire interventie ten bate van de internationale rechtsorde. Het opmerkelijke is juist dat het publiek, niet alleen in Nederland maar ook in andere landen, vaak een robuuster optreden voorstaat dan waar het politiek-militaire besluitvormingscomplex op uitkomt.

Philip Everts heeft gelijk dat de «lijkenzakkenhypothese» vaak ten onrechte als alibi voor halfhartig ingrijpen fungeert. Zoals de Britse oud-ambassadeur bij de VN, Anthony Parssons, ooit schreef met betrekking tot de falende westerse Bosnië-politiek: «I shall always believe that the governments concerned underestimated the steadfastness of their own electorates, and that the excessive timidity was unnecessary.»

Dr. JAN VAN DER MEULEN

Stichting Maatschappij en Krijgsmacht, Den Haag

Wageningen

Bij lezing van het artikel «Wageningen, een intellectuele vredesstad» door Margreet Fogteloo (in De Groene van 11 mei) werd ik getroffen door verbazing en ongeloof. Verbazing over het feit dat dit een serieuze poging zou zijn om een bijdrage te leveren aan het publieke debat naar aanleiding van de moord op Pim Fortuyn. Ongeloof dat de redactie dit schrijfsel heeft laten passeren.

Mijn eigen betrokkenheid bij het Wageningse milieu is indirect. Tijdens mijn studie pedagogiek heb ik kennis genomen van de in mijn ogen moedige en veelbelovende «experimenten» waar de schrijfster naar verwijst. In kringen van onderwijskundigen wordt ook heden ten dage nog met veel waardering over deze innovatieve praktijk gepraat. In mijn vriendenkring heb ik daarnaast meerdere generatiegenoten van de schrijfster. Zonder uitzondering blikken zij met veel waardering terug op hun verblijf op de door Fogteloo gewraakte middelbare school. Deze groep inmiddels volwassen mensen heeft zich daar naar eigen zeggen kunnen ontplooien tot kritische weldenkende mensen. Met links gedachtegoed, dat wel. Maar naar mijn mening is daarmee ook na de dood van Fortuyn niks mis. Ook ik ken enkele van de door Fogteloo zo karikaturaal geportretteerde leerkrachten persoonlijk. Zij verdienen een betere behandeling dan die hun in dit artikel ten deel valt.

Wat mij verder opvalt in het stuk is dat de schrijfster op geen enkele wijze haar eigen historie in haar artikel vermeldt. Is het niet het vermelden waard dat zij zelf een van de betrokken leerlingen was die opgegroeid zijn in het Wageningen van die tijd? Best mogelijk dat zij achteraf terugblikkend tot een herinterpretatie van de geschiedenis komt. Spijtoptanten zijn er wel meer; maar dat zij haar persoonlijke betrokkenheid onvermeld laat, maakt haar betoog tendentieus.

Andere bronnen voor haar analyse haalt ze evenmin aan. Het roept bij mij daarom associaties op met «borrelpraat». Waar anders dan in de kroeg of op een verjaarspartijtje past een dergelijke poging om een oorzakelijk verband te leggen tussen een locatie en de motieven van een individu om — decennia later — tot een daad te komen waarvan de rationele componenten vooralsnog erg troebel zijn.

De Groene Amsterdammer bewijst het publieke debat daarmee een slechte dienst.

HARRY SCHLEYPEN

Wageningen (2)

Hoe is het mogelijk dat het verhaal van Margreet Fogteloo over Wageningen (in De Groene Amsterdammer van 11 mei) de kritische toets van uw redactie is gepasseerd? Ik heb altijd begrepen dat journalisten van een kwaliteitskrant als De Groene Amsterdammer erop uit zijn om mooie en goed geïnformeerde stukken te schrijven, en daartoe diverse bronnen raadplegen vanuit een optiek die het midden houdt tussen distantie en betrokkenheid. Hiervan is in Fogteloos bijdrage geen sprake.

Het stuk is oppervlakkig en tendentieus, in het bijzonder de passages over wat er in de jaren zeventig gebeurde aan de Landbouw Universiteit en Wageningse middelbare school. Welke waren precies die «hele vakgroepen die (in de greep) kwamen van het marx istische denken»? Waarom laat Fogteloo niet tenminste één van die «vele integere en bekwame wetenschappers (die) het in die tijd zwaar hadden bij het uitoefenen van hun vak» zelf aan het woord? Waarop baseert zij zich als ze schrijft dat «halve klassen door bezorgde ouders van (de middelbare) school werden gehaald» omdat er werd gewerkt aan onderwijsvernieuwing?

Dergelijke retoriek en slecht onderbouwde insinuaties lijken mij meer kenmerkend te zijn voor een periode van «halve Koude Oorlog» die zij probeert te beschrijven, dan dat ze bijdragen aan een beter begrip van Wageningen en wat de stad heeft voortgebracht. Afgezien van een bezoek aan de website van de LU wordt dan ook van geen bron gerept. Gemakzucht is geen goede eigenschap, zeker niet in deze roerige tijd.

J.R. VAN KAMMAN, Amsterdam

Cryptorebus 16 mei 2002

Op 16 mei drukten wij in ons dagblad de geweldige Cryptorebus van Henk Jongebloed af, met als thema de verkiezingen. Als vanouds bezorgde de cryptomaker vele lezers slapeloze nachten en euforische dagen in hun worsteling met de opgaven. Uiteindelijk kon er maar één de winnaar zijn, en dat is geworden: Greet de Groot-Schorn uit Oostzaan. Zij krijgt een boekenbon van vijftig euro voor haar juiste oplossing, die luidde: Moord gaat nooit voor ’t woord.