Orwell
Het is erg als je idolen geen onfeil bare heiligen, maar gewone mensen blijken te zijn. Vroeger gold bijvoorbeeld Michael Jackson als een super idool, maar sinds hij wat aan zijn uiterlijk heeft veranderd, hoort men alleen cynisch commentaar.
Toch is het natuurlijk vreemd als je door dat andere uiterlijk nu ook zijn muziek niet mooi meer zou vinden.
Daarom had ook Rob Hartmans zijn artikel Orwell, een gluiperige verklikker (in De Groene Amsterdammer van 5 juli) niet moeten schrijven over zijn idool George Orwell. Wie tenslotte vaker de degelijke historische artikelen van Hartmans leest weet hoe heilig Orwell voor hem is. Helaas is bekend geworden dat Orwell niet alleen een briljant schrijver was, maar daarnaast in het geheim een verklikker van de geheime diensten. Iemand die kritische schrijvers er bij de politie bijlapt.
Natuurlijk, Hartmans kan dit feit niet ontkennen. Maar, jammert hij, waarom wordt er wel zo negatief geschreven over Orwell en niet over Theun de Vries?
Vervolgens is zijn hele artikel gewijd aan verwijten aan het adres van De Vries. Een merkwaardige vergelijking. Tenslotte is er de laatste tientallen jaren praktisch nooit over De Vries geschreven, zonder beschuldigend over zijn communistische verleden te reppen.
Veel critici schijnen het niet te kunnen hebben dat Theun de Vries altijd trouw is gebleven aan zijn opvattingen, terwijl andere communisten, zoals de door Hartmans aanbeden Gijs Schreuders, zich meteen voor hun verleden excuseerden zogauw dat gedachtegoed niet mainstream meer was.
Het stuk van Rob Hartmans is pathetisch. De boeken van Theun de Vries worden niet slechter als je zijn opvattingen niet deelt, het werk van Orwell niet minder indringend nu hij niet onfeilbaar blijkt.
Persoonsverheerlijking leidt altijd tot een vertekende werkelijkheid.
JACK MEEUWESEN, Amsterdam
Minister Donner
In zijn uiterst lezenswaardige artikel De man van 1798 memoreert Jan Kooistra (in De Groene Amsterdammer van 5 juli) hoe minister Dijkstal in 1998 de revolutionaire Grondwet van 1798 heeft weggepoetst door grote festiviteiten te organiseren rond het 150-jarig bestaan van de Grondwet van 1848. Daarbij laat Kooistra zich toch weer misleiden door de listige truc die Dijkstal toen heeft bedacht: in 1998 bestond onze Grondwet namelijk helemaal geen 150 maar 184 jaar. De eerste versie van onze huidige Grondwet dateert uit 1814. In 1848 is slechts een weliswaar fundamentele grondwetsherziening tot stand gebracht.
Jan Kooistra gaat er ook aan voorbij dat er al ruim voor 1798 in ons land grondwettelijke regelingen van kracht geworden zijn die een revolutionair karakter hadden. Zo is bijvoorbeeld in 1576 met de Unie van Delft, de eerste samenwerking tussen de provincies Holland en Zeeland, voor het eerst in de geschiedenis een zekere mate van godsdienstvrijheid geboden. In de jaren 1576-1579 ontwikkelde dit beginsel zich steeds verder in achtereenvolgens de Gentse Pacificatie, de Unie van Brussel, de Geloofsvrede en tenslotte de Unie van Utrecht.
Onderbelicht blijft eveneens dat, door alle aandacht in 1998 voor het zogenaamde 150-jarig bestaan van de Grondwet, volstrekt is weggepoetst dat de staatsvorming van de Nederlanden in 1998 vijfhonderd jaar terug was voltooid. In de Pragmatieke Sanctie van 1498 werd namelijk als sluitsteen van deze staatsvorming geregeld dat de erfopvolging in alle entiteiten in de Nederlanden voortaan op dezelfde wijze zou plaats vinden. Daarmee was onze huidige staat geboren. Bij de herdenking van dit feit had uiteraard ook aandacht moeten worden gegeven aan onze roemruchte republikeinse geschiedenis. Maar dat ging het koningshuis, en daarmee ook minister Dijkstal, waarschijnlijk veel te ver?
G.C. VAN DER MEIJ, Delft