Wereldbank

In «De echte argumenten tegen de Wereldbank» veegt Pieter van Os (in De Groene Amsterdammer van 17 januari) de vloer aan met de andersglobalisten. Ze werken volgens hem met een «lompe agenda» en «bivakkeren in de loopgraven van een vorige oorlog». De auteur brengt een nieuw argument in, maar vindt het nodig alle andere argumenten van tafel te vegen. Hij maakt daarbij een karikatuur van de critici.

Zo suggereert Van Os dat de eis van Milieudefensie aan de Wereldbank om te stoppen met de financiering van schadelijke mijnbouwprojecten niet realistisch is: de Wereldbank is nu eenmaal geen liefdadigheidsinstelling maar een bank. Hij gaat er echter aan voorbij dat de missie van de Wereldbank ondubbelzinnig luidt: «het bestrijden van armoede». De bank mag op haar beloften worden afgerekend. Dat is wat Milieudefensie doet. We richten ons op de rol van de Wereldbank bij de financiering van de mijnbouwsector (inclusief olie- en gaswinning) omdat deze tot enorme sociale en milieuproblemen leidt.

De praktijk in landen als Nigeria, Angola en Indonesië laat bovendien zien dat grootschalige mijnbouw corruptie en conflicten aanjaagt. Als ontwikkeling van deze sectoren tot armoedebestrijding zou leiden, dan zou er nog enige rechtvaardiging zijn voor de betrokkenheid van de Wereldbank. Maar ook dat blijkt helaas niet het geval.

Economen als Jeffrey Sachs hebben aangetoond dat landen die zwaar inzetten op de mijnbouw sector slecht scoren op armoede bestrijding en gezondheidszorg maar ook economisch slecht presteren. De Wereldbank ondergraaft met steun aan deze projecten dus haar eigen doelstellingen. Dat die kritiek terecht is, wordt bevestigd in recente studies, zowel van de Wereldbank als van onafhankelijke onderzoekers. Eind november luidde de ondubbelzinnige conclusie van de EIR (een door de Wereldbank zelf ingestelde evaluatiecommissie) dat, gezien de schadelijke gevolgen, de Wereldbank over vijf jaar moet stoppen met de financiering van olie- en kolenprojecten.

Ten slotte zegt Van Os dat de Wereldbank nauwelijks geld uitgeeft aan deregulering, privatisering en milieuverslindende projecten. Daarbij heeft hij maar naar twee van de vijf afdelingen van de bank gekeken. Juist de snel groeiende IFC en MIGA, die geld lenen aan grote bedrijven, laat hij buiten beschouwing. Bovendien zit de macht van de bank op het gebied van privatisering en liberalisering níet in het direct financieren van projecten, maar vooral in de stringente voorwaarden die de bank aan ontwikkelings landen oplegt om überhaupt voor leningen in aanmerking te komen.

PAUL DE CLERCK, Amsterdam

campagneleider Milieudefensie

Karel van het Reve (2)

Dat Kees ’t Hart liever naar de Schippers van de Kameleon kijkt of Heleen van Royen leest dan een hoofdstuk — bijvoorbeeld over Gogol of Toergenjev — in Van het Reves Geschiedenis van de Russische literatuur moet hij zelf weten. Enige nuance in zijn «kritische kantekening» bij Van het Reve (in De Groene Amsterdammer van 10 januari) is echter wel gepast, temeer hij Van het Reve een gebrek aan nuance verwijt.

In tegenstelling tot wat ’t Hart beweert, hoeft voor Van het Reve wetenschap niet uit «tabellen en grafieken te bestaan» en kunnen er ook buiten de wetenschap interessante uitspraken worden gedaan, bijvoorbeeld over literatuur. Dit komt duidelijk naar voren in Bestaat er een literatuurwetenschap? In Het raadsel der onleesbaarheid suggereert Van het Reve zelfs dat er een «echte literatuurwetenschap» mogelijk is als wordt uitgegaan van wat een literair product goed (of slecht) maakt.

’t Hart gaat er ook grotendeels aan voorbij dat Van het Reves aanval voornamelijk is gericht tegen de bestaande literatuurwetenschap; daarin worden geen interessante uitspraken gedaan, daarin wordt op een onbegrijpelijke wijze geformuleerd, daarin hebben de «wetenschappers» onheuse pretenties. Zo bekruipt je het gevoel dat ’t Hart niet veel méér heeft gelezen dan de door hem aangehaalde inleiding.

Ook zijn verdere opmerkingen over de Geschiedenis lijken gebaseerd op een slechte dan wel beperkte lezing. Het boek bestaat niet slechts uit biografische feitjes en samenvattingen. Over passages van Gogol en Toergenjev maakt Van het Reve bijvoorbeeld heel geestesrijke opmerkingen die pogen te verklaren waarom ze zo goed zijn. En dit zou van geen visie getuigen? Het zicht van ’t Hart wordt blijkbaar vertroebeld door de mist van zijn waandenkbeelden. Ja, dan worden veel dingen oninteressant, zelfs Van het Reves Geschiedenis van de Russische literatuur.

SAKE VAN DER WALL, Amsterdam

Karel van het Reve (3)

Met verbazing las ik de vernietigende kritiek van Kees ’t Hart op de schrijver en persoon Karel van het Reve. Als ’t Hart het jaar 1970 noemt als moment waarop men Van het Reve begon te mijden in het wetenschappelijk discours begrijp ik niet waarom ’t Hart 35 jaar nodig heeft gehad om dit aan ons mede te delen. Hetzelfde geldt voor de kritiek op Van het Reves Geschiedenis van de Russische literatuur. Dit boek is in 1985 verschenen, maar ’t Hart wacht tot vijf jaar na het overlijden van Van het Reve met in ieder geval de zekerheid dat Van het Reve zelf niet zal repliceren.

Een fatsoenlijke argumentatie ontbreekt overigens. Om Van het Reve onderuit te halen komt ’t Hart met een literair-wetenschappelijk werk van 1100 pagina’s op de proppen. Wat moet de lezer met deze wetenschap? Wil ’t Hart zijn eruditie onderstrepen door aan de lezer kenbaar te maken dat hij een heel dik boek heeft gelezen? Zegt het aantal pagina’s iets over de kwali teit van het werk? Van het Reve zelf zou er gehakt van hebben gemaakt.

Het kan geen kwaad hier op te merken dat Van het Reve mede door zijn schrijverschap en vertaalwerk (dat zo’n hoge kwaliteit bezit vanwege zijn eigen visie op de Russische literatuur) praktisch in zijn eentje de slavistiek in Nederland tientallen jaren een enorme status heeft bezorgd, waar de vakgroep in Leiden naar mijn idee nog steeds op leunt en van profiteert.

Een prettige eigenschap van de Nederlander is in het algemeen dat hij niet een vorm van heldenverering kent naar Russisch, Frans of Amerikaans model, maar dat betekent nog niet dat wij iedereen die echt iets heeft betekend voor de Nederlandse cultuur ongefundeerd de grond in dienen te schrijven.

Ach, Van het Reve heeft het zelf in zijn Geschiedenis al gezegd: «Dat komt ervan als je zonder De Groene Amsterdammer te lezen in een vroegkapitalistische of laatfeodale maatschappij leeft.»

MARTIJN VAN KOGELENBERG, Leiden

Oudkerk

«De invloed van de media is niet zo groot», aldus Opheffer (in De Groene Amsterdammer van 17 januari). Wel eens gehoord van Rob Oudkerk? Denkt u dat hij zijn wethouderschap ook had moeten neerleggen als de serieuze media zich niet een week lang gretig hadden uitgeleefd in de kans die hun door een aandachtsgeile columniste was geboden?

Helaas heb ik in de afgelopen twintig jaar nog nooit anders meegemaakt dan dat journalisten met deze Pavlov-reactie van Opheffer reageren, als iemand suggereert dat ook journalisten verantwoordelijk zijn voor hun eigen daden. Journalisten lijken verdomd veel op politici.

ADRIE VAN DER LAAN, Nijkerk