De mythe van de econologie

In het artikel De mythe van de econologie (in De Groene van 20 mei) heb ik geen onderbouwing gevonden van de stelling dat economische groei leidt tot meer milieudruk. Mijn grootste bezwaar is echter het denkmodel economie versus ecologie en de impliciete suggestie dat wij iets niet moeten doen. De begrippen economie en ecologie worden gekenmerkt door zoveel variabelen dat een veelheid aan interpretaties mogelijk is. In het artikel blijkt verder dat het denken gericht is op de Nederlandse situatie. Dat is nogal verwonderlijk in een tijd dat de besluiten omtrent economie en milieu veelal buiten ons land genomen worden. Milieuvraagstukken beperken zich nou eenmaal niet tot nationale grenzen. Een duidelijk Nederlands standpunt is wel terecht en noodzakelijk, maar moet wel gezien worden als (kleine) bijdrage in de besluitvormingsprocessen in Europa (EU en Zeeconventies, bij voorbeeld) en de Uno. In deze reactie wordt uiteengezet dat in het model van duurzame ontwikkeling een sociale brug geslagen wordt tussen economie en ecologie. Centraal in de problematiek staat dat de groei van de wereldbevolking verloopt volgens een autonoom proces. Het grote deel van de wereldbevolking dat onder de armoedegrens leeft, wordt alleen structureel geholpen bij vermijding van een negatieve economische groei. In een groeimodel, gericht op duurzame ontwikkeling, maakt men binnen verantwoorde kaders economische, sociale en ecologische afwegingen. Werken vanuit een model waar de samenleving in de dagelijkse praktijk iets mee kan, is effectiever dan vanuit een vage abstractie economische groei en milieudruk te vergelijken.

Al meer dan tien jaar wordt gedacht in en gewerkt met het begrip duurzame ontwikkeling. Dit begrip verwijst naar economische groei (verhogen van het algemeen welzijn, zowel materieel als anderszins) zonder aantasting van het zelfherstellend vermogen van het milieu. De Uno heeft in Rio in 1992 het Brundtland Principe aanvaard: «Meeting the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.» De drie pijlers zijn economische groei, sociale vooruitgang en milieubescherming. Men beoordeelt bijvoorbeeld in dit model concrete materiële deelactiviteiten op criteria als hernieuwbaarheid van grondstoffen, vermindering van energieverbruik en de reductie van emissies door productketens en levenscycli te analyseren. Zo beoordeelt men milieueffecten over de gehele productketen: grondstoffen, product, productgebruik, hergebruik, energie terugwinning en afvalverwerking.

In de plasticsindustrie zijn daarvan interessante voorbeelden. Men bespaart energie bij het gebruik, door het geringere gewicht van de plastics, door de toepassing als isolatiemateriaal (huizen, gebouwen), door duurzamer voedselopslag (ijskasten, vriezers, industriële koelsy stemen) en het potentieel aan hergebruik en terugwinning van energie aan het eind van de cyclus. Gedurende de ontwikkeling moet potentieel overgaan in operationeel hergebruik. Materialen uit de chemische industrie bijvoorbeeld maken het mogelijk om duurzame energie op te wekken (silicium in het geval van zonne-energie). Binnen het duur zaamheidsmodel is het zichtbaar maken van de effecten essentieel. Communicatie over de resultaten is een deel van het program en bij te langzame ontwikkeling of een verkeerde richting kan worden bijgestuurd. Denken en werken met het duurzaamheidsmodel (waarbij de actie in de dagelijkse praktijk centraal staat) levert een grotere bijdrage aan het oplossen van de armoedeproblematiek dan roepen dat wij iets niet moeten doen. Dit laatste leidt zeker tot stilstand en achteruitgang en betekent een belemmering om het welzijn van de wereldbevolking op langere termijn structureel te verbeteren. Hoe de praktijk werkt is goed verwoord in het artikel Factor Vier in De Groene van 19 januari 1997 van Sander Kooistra. Hier is Claude Fussler aan het woord, die de oplossing ziet in innovatie gericht op duur zaamheidsontwikkeling met concrete milieudoelstellingen. Voorts geeft hij goede praktijkvoorbeelden van deze ontwikkeling.

Henk Flier, Hengelo