Verder is er een essentieel verschil tussen het begrip ‘ras’ nu en een eeuw geleden. Als gevolg van wat het ras der edelgermanen tussen 1933 en 1945 heeft aangericht is een redelijke discussie over rassenvraagstukken thans even onmogelijk als een discussie over roken in een kliniek voor terminale longkankerpatienten.
Rotterdam, H. S. VERBRUGH
Etalageprofessor
In het artikel ‘De etalageprofessor’ in De Groene van 28 februari wijst Eveline Brandt er terecht op dat bij de benoeming van bijzonder hoogleraren ongewenste verstrengeling tussen wetenschap en bedrijfsleven kan optreden. Maar veel van deze benoemingen worden bijvoorbeeld gefinancierd door stichtingen die de benodigde centjes met moeite bijeen moeten schrapen. En vaak liggen ze op het terrein van cultuur en emancipatie, terreinen waar de Nederlandse overheid en het Nederlandse koopmansvolk maar weinig belangstelling voor hebben. Brandt scheert te veel over een kam. Daarmee doet ze sommige mensen onrecht. Mij bijvoorbeeld. Als arts-antropoloog heb ik een aanstelling als bijzonder hoogleraar vrouwenhulpverlening voor twee dagen per week aan het Academisch Ziekenhuis van de Universiteit van Leiden. Mijn leerstoel wordt betaald door het Henny Verhagen Fonds van de Stichting Vrouwengezondheidszorg, met steun van het ministerie van VWS en… een Fonds van de VSB-Bank (tja). Ik begeef mij niet per taxi naar mijn ‘werkplek’, maar per trein. Ik ben niet ‘met groot gemak’ benoemd (Willem Koops, hoogleraar kinderpsychologie aan de VU, Amsterdam). En gezien mijn wetenschappelijke achtergronden meen ik dat mijn benoeming niet gezien kan worden als ‘een uitholling’ van het ambt van hoogleraar. Ik reken mezelf dus zeker niet tot wat Chris Lorenz de ‘titulaire feestneuzen’ noemt. Zoals ik er ook bezwaar tegen maak impliciet onder de noemer van Pim Fortuyn te worden gebracht. Met groot gemak kan ik voorbeelden noemen van andere mensen die zich evenals ik door het artikel onheus bejegend kunnen voelen.
Leiden, ANNEMIEK RICHTERS
Grote Duitsers
In De Groene van 20 maart werd aandacht besteed aan twee beroemde Duitsers, de heren Maarten Luther en Martin Heidegger. Zelf draag ik de naam Maarten als tweede voornaam, en mijn ouders hadden inderdaad een wat vage verering voor de radicaal Luther. Die ik trouwens, met veel voorbehoud, nog deel, hoewel ik in wezen veel meer sympathie voel voor mijn sceptisch-katholieke stadgenoot Erasmus. Alleen maken de Erasmussen in deze wereld geen revolutie of reformatie, en aan deze laatste hebben ‘wij Nederlanders’ uiteindelijk toch te danken dat er na een deels religieus gemotiveerde ‘opstand’ een afzonderlijke Nederlandse republilek tot stand kwam. Die in 1648 ten slotte werd ‘erkend’ maar toen lagen grote delen van Duitsland in puin - en dit jaartal kunnen onze buren dan ook slechts tandenknarsend herdenken (zoals zij in 1948 deden, toen de historische vergelijking zich wel heel pijnlijk opdrong).
De protestantse cultus rond Luther (‘een protestant heiligenbeeld’ zegt Van Amerongen wat overdreven)? Ook in niet- protestantse schoolboeken werd weliswaar doorgaans bijna vroom over de man geschreven, niettemin is ook in protestantse kringen al lang en grondig over Luther gebakkeleid, al was het maar omdat men niet ‘lutheraans’ was (zoals de meeste Nederlandse protestanten).
Onze eigen Luther-hater Menno ter Braak was trouwens van protestantsen huize, evenals de man die hem inspireerde, Friedrich Nietzsche (zoon van een lutheraanse dominee), die zelf zijn inspiratie weer ontleende aan Jacob Burckhardt (zoon van een Bazelse dominee), die op zijn beurt werd beinvloed door de katholieke Duitse historicus Johannes Janssen. Een fascinerend historiografisch carambole-effect!
Ten eerste betreur ik het, voor de zoveelste keer, dat Hein Groen in haar boeiende recensie van Safranski wel Victor Farias noemt, maar niet de man die met zijn Heidegger-kritiek het spits heeft afgebeten, te weten Guido Schneeberger met zijn Nachlese zu Heidegger: Dokumente zu seinem Leben und Denken (Bern 1962). Aan deze vernietigende ‘documenten’ heeft Farias in wezen weinig toegevoegd, alleen was het publicistisch getij toen kennelijk ‘rijp’ voor een aanval op deze wijsgerige pilaarheilige.
Ten tweede weiger ik nog altijd om op het gezag van wie dan ook, zelfs als zij Arendt of Celan heetten, te geloven aan de genialiteit van deze producent van weergaloze wartaal. Hetgeen ik wil en durf beweren omdat ik, in tegenstelling tot talloze scribenten en recensenten (dit is niet tegen Groen gericht!), het werk van Heidegger tamelijk goed ken en zelfs zijn Sein und Zeit enige malen las en herlas.
Aan de Groenelezer wil ik hier graag de volgende passage uit dit boek voorleggen, die handelt over het ‘Verstehen’: ‘Verstehen ist das existenziale Sein des eigenen Seinkonnens des Daseins selbst, so zwar, dass dieses Sein an ihm selbst dat Woran des mit ihm selbst Sein erschliesst (gecursiveerd). Die Struktur dieses Existentials gilt es noch scharfer zu fassen.’ De tekst staat in de 31ste paragraaf (‘Das Da-sein als Verstehen’) in het onderhoofdstuk A (‘Die existenziale Konstitution des Da’) van het 5de hoofdstuk (‘Das In-Sein als solches’) van het eerste deel: ‘Die Interpretation des Daseins auf die Zeitlichkeit und die Explikation der Zeit als des transzendentalen Horizontes der Frage nach dem Sein’.
Het waarlijk unieke van deze definitie van het ‘Verstehen’ is dat het, voor zover mij bekend, de meest onbegrijpelijke omschrijving is van het verschijnsel ‘begrijpen’. Mijn eigen idee of geloof is, al lang en nog altijd, dat dit alles niet anders betekent dan filosofische apekool. Niettemin zou ik graag zien dat iemand zich bereid zou tonen om voor dit forum het tegendeel te bewijzen, en door middel van een vertaling en interpretatie duidelijk te maken welke nieuwe en afgrondelijke wijsheid hier door deze ‘Meister aus Deutschland’ is ontsloten. Om dit geen loze bewering te laten zijn, wil ik degeen die dit presteert graag honoreren met een jaarabonnement op De Groene. Als jury accepteer ik de redactie.
Rotterdam, E. M. JANSSEN PERIO