Nazi-problemen

Bij alle waardering voor het uitvoerige artikel van Ted de Hoog in De Groene van 8 maart (‘Hitlers testament’) wil ik toch enige punten van kritiek noteren. Het onderschrift onder de foto van de ‘ontruiming van het Warschau-getto’ is weinig zeggend of misleidend. Deze ontruiming was inderdaad de liquidatie van dit ‘getto’ onder leiding van de SS-generaal Jürgen Stroop, april/mei 1943, waarbij deze te maken kreeg met een vertwijfeld gewapend verzet van joodse kant. Voor het zelfbewustzijn van moderne Israeli’s betekent deze opstand zeker meer dan de eindeloze leugens van ‘negationisten’ en ‘revisionisten’.


Wat Höss betreft, deze heeft van de Polen na 1945 nog gelegenheid gekregen om zijn autobiografie te schijven, voordat zij hem executeerden; deze is in 1958 gepubliceerd onder de titel Kommandant in Auschwitz (1940-1943). Het fascinerende van dit zelfportret van een massamoordenaar ligt misschien vooral in de mentaliteit die zich hierin manifesteert: allerminst een simpele schurk, maar veeleer een in eigen ogen allerbraafste man, die het vaak maar moeilijk had met alle tegenwerking of zijn eigen gevoelens: ‘Im Frühjahr 1942 gingen Hunderte von blühenden Menschen unter den blühenden Obstbäumen des Bauerngehöftes, meist nichtsahnend, in die Gaskammern in den Tod.’ Direct daarvoor had hij verschillende varianten van het gedrag van met name joodse vrouwen en kinderen voor de gaskamers beschreven, en: ‘So gab es viele erschütternde Einzelszenen, die allen Anwesenden nahegingen’ (p. 125).


Als de dagboeken van Eichmann worden gepubliceerd, heeft men gelegenheid om deze twee typen op grond van hun zelfportretten te vergelijken. De vermelding van Hannah Arendt in dit naargeestige verband, die ‘de verbazingwekkende banaliteit van het kwaad uitvoerig beschreven’ zou hebben, lijkt mij niet terecht: zij heeft, onder de indruk van Eichmanns presentatie en haar eigen getheoretiseer, opvallend weinig begrepen van de allerminst ‘banale’ perversiteit van zo veel prominente nazi’s. De Fransman Beaufret, die in 1945 al meteen contact opnam met haar leermeester Heidegger (die aan hem zijn brief ‘Über den Humanismus’ opdroeg), bleek na zijn dood trouwens een bewonderaar te zijn geweest van de bekende revisionist Faurisson. Zoals deze in 1987 tevreden kon vermelden en documenteren in zijn eigen tijdschrift (Annales d’Histoire Révisionniste: met twee ennen!).



Rotterdam,


E.M. JANSSEN PERIO



 


Journalistiek en


reclame



Martin van Amerongen schrijft (in De Groene van 23 februari) over journalistiek en reclame. Hij stelt dat er over journalistiek wel veel literatuur is geschreven, maar over reclame nauwelijks. Hij noemt als enige voorbeelden boeken van Martin Veltman, Dorothy Sayers en C.S. Forester en roept tot slot op om meer over reclame te schrijven. Een prima initiatief, maar Van Amerongen is niet goed op de hoogte. Ik moest even zoeken maar kwam toen op veel meer reclameliteratuur. We moeten daarvoor vooral kijken naar schrijvers die in de reclame actief waren/zijn. Een lijstje: J.A. Deelders gedicht ‘Interbellum’, enkele gedichten van C.B. Vaandrager, de romans Een liefde in 1947 van K. Schippers, Een mooie beeldschone zwendel van Max Dendermonde, Zakenmensen eerlijk als goud van J.W. Holsbergen en De laatste vriend van Peter ten Hoopen, het verhaal ‘De worsteling’ uit de bundel Een druppel goud van Hester Albach. De clichématige typetjes die Kees van Kooten in Treitertrends beschreef waren duidelijk gemodelleerd naar de reclamewereld, waar Van Kooten in actief was geweest. Deze literatuur is interessant, leert veel over reclamemensen en hun motieven, denkwijzen en worstelingen en is opvallend toegankelijk geschreven, al is het geen copywriting. De bodem onder Van Amerongens artikel valt flink weg. Hij trok te snel de conclusie dat er nauwelijks boeken over reclame zijn en kan dus nog even doorlezen.



Amsterdam,


RENZO VERWER