‘Eigenlijk wilde ik na de middelbare school graag de kant van muziek en theater op. Ik ben heel expressief, maar ik ben erachter gekomen dat ik niet zo nodig in de schijnwerpers hoef te staan. Na wat omwegen kwam ik in de academische wereld terecht. Het ging al snel goed, ik was behoorlijk ambitieus. Aankomend voorjaar promoveer ik, net als mijn vader. Het mooie aan pedagogiek en psychologie is dat je echt iets voor jonge mensen kunt betekenen.
Vroeger ging het aan de keukentafel veel over het vak van mijn vader. Hij was als academicus heel druk. Wetenschappers moeten nu eenmaal aan de weg timmeren. Hij was er vaak niet, want hij gaf ook in de avonduren colleges. Dat drukke bestaan compenseerde hij door met elk van zijn kinderen een bepaald thema te kiezen en daar samen helemaal in op te gaan. Bij mij was dat muziek. Hij onderwees me erin en stimuleerde me om mijn talenten te ontplooien. M’n vader heeft gezocht naar iets gemeenschappelijks, iets wat je kunt delen. Een goede vader-dochter-relatie, dat vond hij belangrijk.
Mijn vader is altijd heel betrokken geweest, zeker op moeilijke momenten. Op mijn 26ste kreeg ik een herseninfarct. Het herstel heeft twee jaar geduurd. Daarna dacht ik: ik wil nú leven, nú iets betekenen. Ik heb alles aangegrepen wat er was, rolde van het ene project in het andere. Ik heb nog altijd een existentiële drift om te leven. Elke minuut moet ik iets te doen hebben. Mijn vader remt dat niet af. Hij is zelf ook heel gedreven. Maar het is niet zo dat ik het allemaal voor hem doe. Hij legt me nooit druk op.
Nu is hij mijn academische maatje. We discussiëren vaak over ons vak. Het is goed om samen te sparren. Vroeger moest hij veel zelf leren, omdat zijn eigen vader stukadoor was en hem niet kon helpen. Wat dat betreft ben ik bevoorrecht. De discussies die ik in onderzoeksgroepen voer, heb ik vaak al met mijn vader kunnen voeren. Hij is zó bekwaam, zó belezen. Hij leest mee met alles wat ik schrijf en ik vraag hem om hulp als ik ergens tegenaan loop. Dan gaat hij naar zijn studeerkamer en komt hij een kwartier later terug met zes boeken. Het is vaak precies de informatie die ik nodig heb. Van daaruit kan ik dan weer verder.
Uiteindelijk is mijn vader hoogleraar geworden, maar die ambitie heb ik zelf niet. Daarin verschillen we dan weer. Ik weet nog niet wat ik na mijn promotie ga doen, waarschijnlijk allerlei banen tegelijkertijd. Stilzitten is niets voor mij.
Tijdens mijn promotie wil mijn vader graag mee in het cortège, in de stoet die meeloopt. Ik vroeg hem in eerste instantie als paranimf, als begeleider die me ondersteunt terwijl ik mijn proefschrift verdedig. Maar mijn vader wil veel liever meelopen. Dat is voor hem een enorme eer. En voor mij is het van grote betekenis dat hij erbij is.’