
Maulana Abdul Aziz’ gezicht heeft een zachte uitdrukking. Om zijn mond zweeft altijd een lachje dat vriendelijk aandoet. Geveinsd of echt? Zijn ogen zijn niet goed zichtbaar door het dikke grijzige montuur van zijn bril. Zouden ze fonkelen van plezier? Of zijn ze dof, gevoelloos? Uitgeblust zullen ze zeker niet zijn. De maulana (de respectvolle titel waarmee in Pakistan en Afghanistan leiders van islamitische religieuze opleidingen worden aangeduid) heeft namelijk een missie. Een héilige missie: de volledige invoering van de sharia, de islamitische wetgeving. Om te beginnen in Pakistan.
‘Als je tegen ons bent, arresteer ons dan. Of schiet ons dood. Maar denk je dat je ons kunt veranderen, vergeet het dan maar’, zegt hij met zijn zachte stem. Het is niet de schokkendste uitspraak die de Pakistaanse maulana doet in de indringende documentaire Among the Believers. Maar hij toont hoe diepgaand en wreed het conflict is tussen islamitische hardliners en de Pakistaanse staat. ‘Conflict’, zo wordt de strijd in Pakistan tussen het leger en de paramilitaire eenheden van de overheid en een waaier van fanatieke jihadistische strijdgroepen genoemd. Maar in werkelijkheid is er al ruim tien jaar een bloedige burgeroorlog aan de gang, met zelfmoordaanslagen, targeted killings, zowel door het leger als door de jihadi’s, gruwelijke publieke executies in de gebieden waar de moslimstrijders het voor het zeggen hebben, en sinds kort een oncontroleerbare rechtsgang-met-doodstraf voor ‘terroristen’ door militaire rechtbanken. Pakistan is een democratie, geschraagd door een seculiere rechtsstaat. Telkens als ik het land bezoek, moet ik me dat weer stevig inprenten.
Laten we de bebaarde jihadistische strijders net als in de documentaire – en in vrijwel alle media – voor het gemak aanduiden met ‘Taliban’. Een deel van de moslimmilities heeft zich inderdaad verenigd in de Tehrik-e-Taliban Pakistan: de Pakistaanse Taliban-beweging. Zelf noemen ze zich liever ‘moedjahedien’, de term die in de koran wordt gebruikt voor wie een heilige oorlog voert, de jihad. In de jihad tegen de Pakistaanse staat vielen al zo’n 57.000 duizend doden, zo’n 22.000 daarvan burgers. Het Pakistaanse leger voert lompe operaties uit in Taliban-gebied, met artillerie-barrages en andere strijdmethoden waarbij burgers nauwelijks worden ontzien. Pakistan telt daardoor momenteel zo’n 1,8 miljoen binnenlandse vluchtelingen.
Voor het perspectief: er wonen ruim 190 miljoen mensen in Pakistan. Het aantal actieve jihadstrijders wordt geschat op ten hoogste enkele tienduizenden. De Pakistaanse strijdkrachten zijn in omvang de zevende op de wereldranglijst en tellen ruim zeshonderdduizend actief dienende militairen. Maar zelfs met die overmacht kan het doodsverachtende religieuze fanatisme van de Taliban niet worden beteugeld. Waar komt dat fanatisme vandaan?
De glimlachende maulana Abdul Aziz is het beest van de burgeroorlog. De regisseurs – de Indiaas-Amerikaanse Hemal Trivedi en de in Pakistan opgegroeide Mohammed Naqvi – wisten hem lange tijd te volgen en dichter op de huid te komen dan ooit een journalist gelukt is.
‘Kijk’, zegt maulana Aziz, ‘dit is een van mijn studenten. En hier is er nog een.’ Hij scrolt door de foto’s op de Facebook-pagina van de Rode Moskee, gesitueerd in het centrum van de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. In beeld komen de bleke, levenloze gezichten, de ogen half geopend, van twee gedode strijders. ‘Zij zijn nu martelaren’, lispelt de maulana. Aziz is voorganger in de Rode Moskee (Lal Masjid in het Urdu). Aan de moskee is een islamitische opleiding verbonden, een madrassa. Jonge kinderen worden er gedrild in het memoriseren van de Arabische soera’s die tezamen de koran vormen.
‘Wat wil je studeren, jongen’, vraagt de decaan van de Rode Moskee-madrassa aan een jongetje dat door zijn vader voor de opleiding wordt aangemeld. ‘De koran’, antwoordt het jongetje. ‘Lukt het je die uit je hoofd te leren?’ ‘Ja’, antwoordt hij. En daarmee is hij aangenomen. Dat is uitstekend voor de hele familie, legt de decaan aan de vader uit. Volgens de hadith (de overleveringen over de profeet, die lang na zijn dood werden vastgelegd) komt de jongen zeker in de hemel. ‘Als hij de koran volledig uit het hoofd kent, krijgen op de Dag des Oordeels zijn ouders een gouden kroon, ingelegd met diamanten’, vertelt de decaan aan de vader. En dat niet alleen. Tien familieleden die normaal gesproken in de hel zouden komen, mogen met de jongen en zijn ouders in het hemelrijk treden.
Aziz’ Rode Moskee bouwt gestaag nieuwe madrassa’s verspreid over Pakistan. Tijdens het filmen waren er al dertig. Veel madrassa’s, niet alleen die van de Rode Moskee, doceren een uiterst militante vorm van islam, die kafirs (ongelovigen) met hun duivelse democratie en hun verloederende vrijheidsidealen bestempelt tot vijand van het geloof. Zij en hun islamitische bondgenoten (slechte moslims) moeten op leven en dood bestreden worden in een gewapende jihad. Weten de reciterende kinderen dat ‘jihad’ ook verwijst naar een innerlijke strijd tegen verlokkingen en naar een vreedzame, op overtuigingskracht gebaseerde poging het geloof te verspreiden? Kennen ze de soera’s waarin barmhartigheid, liefde en het vreedzaam samenleven van verschillende religies worden gepropageerd? Of de teksten die het nemen van het leven van kinderen, ongewapenden en dat van iemand zelf verbieden?
‘Weet je wat dit vers inhoudt?’ vraagt een van de makers aan de twaalfjarige Talha, een van de hoofdpersonen in de documentaire. ‘Nee’, antwoordt hij. ‘We kennen de betekenis van wat we reciteren niet.’ Op zijn kale madrassa-slaapkamertje, dat hij deelt met een groep jongens, leest Talha voor uit een niet-religieus geschrift. Over de gevaarlijkste zondaars die er zijn, ‘de Amerikanen en hun wereldwijd heersende handlangers’.
‘Ze zijn nog goed kneedbaar op deze leeftijd’, zegt de madrassa-decaan. ‘Als we hun geest eenmaal getraind hebben, zullen ze nooit meer veranderen.’ Het is een koud kunstje voor militanten om madrassa-studenten, die jarenlang worden volgepompt met haat, te rekruteren voor de gewapende strijd tegen alles wat afwijkt van de strenge leer. Tegen democratie bijvoorbeeld – de studenten leren vanaf hun eerste dag dat de sharia (de islamitische wetgeving) volledig moet worden ingevoerd, niet alleen in Pakistan, maar wereldwijd. Als dat niet vreedzaam kan, mag het met geweld, legt Aziz uit. Of tegen ‘de handlangers van de Amerikanen’ in Afghanistan en Pakistan, die in de ogen van de madrassa-student geen ware moslims kunnen zijn.
‘De Rode Moskee is het hart van het extremisme in het hart van Pakistan’, zegt professor Pervez Hoodbhoy, de bekende Pakistaanse voorvechter van secularisme en gematigdheid. Hij wordt door de makers gevolgd in zijn strijd tegen maulana Aziz, die volgens Hoodbhoy achter slot en grendel hoort.
Hoodbhoy is de eerste om het toe te geven: de Rode Moskee en zijn madrassa werden in de jaren tachtig gefinancierd door de Amerikanen als rekruteringsbron van moedjahedien voor de strijd tegen de sovjets in Afghanistan. Als je dit opschrijft in een zin blijft het bij een mededeling. Als je dat duidelijk maakt met bewegend beeld hakt de betekenis ervan er pas echt in. De makers van de documentaire gebruikten beelden van de Amerikaanse president Ronald Reagan die de handen schudt van een groepje geharde, bebaarde moedjahedien. De ontroering is van Reagans gezicht af te lezen. Zij brachten voor hem, met zijn geld, ‘de duivel’ (het communisme) op de knieën.
De onstuitbare radicalisering van de Rode Moskee-madrassa toonde zich voor het eerst aan de wereld in de zomer van 2007. De overheid wilde de madrassa en de moskee sluiten onder druk van de Amerikanen, die het nu in Afghanistan zelf tegen de fanatieke producten van Aziz moesten opnemen. De studenten bleken bewapend. Veiligheidstroepen vielen aan met pantserwagens en grof geschut. Er vielen 150 doden, merendeels religieus gedrilde tieners die hún duivel bevochten. Pas na die slachting keerden de meeste jihadi-groepen zich tegen de Pakistaanse staat.
Het is niet ‘de islam’ die de motor vormt achter de strijd in Pakistan. De manier waarop dat in beeld wordt gebracht is een van de verdiensten van Among the Believers. ‘Ik wist niet goed wat hier onderwezen werd toen ik hem aanmeldde’, zegt de vader van Tahla. Hij is naar Islamabad gekomen om zijn zoon weg te halen uit de madrassa. ‘Wij zijn niet radicaal. Wij zijn gewoon moslims’, zegt hij. Tahla weigert mee te komen. ‘Ik hoef hem niet te gehoorzamen als hij mij de verkeerde dingen leert.’ Zijn ogen schieten vuur. Het kneedproces is succesvol geweest.
Als de radicalisering door de madrassa’s de motor van de burgeroorlog is, dan is haar brandstof de wijdverspreide armoede in Pakistan. Terecht merkt Aziz op dat de mensen op het platteland door de regering volkomen in de steek worden gelaten. Er is vaak niet genoeg geld om voedsel te kopen. Laat staan voor schooluniformen, boeken en het smeergeld dat je kind een plek garandeert op een reguliere school. ‘De overheid heeft een vacuüm gecreëerd. Iemand moet dat vullen’, zegt Aziz. Boven zijn snorloze baard krult zijn bovenlip op. Wie zijn zoon aanmeldt bij een madrassa hoeft niets te betalen. Voedsel, onderdak, studiemateriaal – allemaal gratis. Aan aanmeldingen dus geen gebrek.
Hoe armoede werkt, wordt schrijnend mooi in beeld gebracht met het verhaal van de twaalfjarige Zalina. Ze is de madrassa bij haar dorp, een filiaal van de Rode Moskee, ontvlucht omdat ze weigerde een boerka te dragen. ‘Zij zijn kafirs. Geen moslims’, zegt ze. Als ze later groot is, wil ze een paleis bouwen. En ze haat haar jongste, pasgeboren zusje. Ze heeft haar moeder bezworen dat ze elke volgende baby ‘in mootjes zal hakken’. Het gezin telt negen kinderen. Er is nauwelijks geld. De openbare school in het dorp sluit onder bedreigingen van de Taliban. Haar vader ziet zijn hoop op een goed opgeleide, redelijk verdienende dochter uiteenspatten.
Hij besluit Zalina samen met een iets oudere zus uit te huwelijken. ‘Ik ben te jong om te trouwen’, zegt Zalina. ‘Wat kan ik anders?’ antwoordt haar vader. De madrassa heeft niet gewerkt, maar uit een islamitisch plattelandshuwelijk is geen vlucht terug naar de eigen familie mogelijk. Nu heeft hij écht twee monden minder te voeden.
Among the Believers toont hoe de bloeddorstige Pakistaanse terroristen zelf ook slachtoffer zijn. Zelfs het beest van de burgeroorlog, maulana Aziz. Zijn radicalisering begon pas echt toen zijn vader, die eveneens de Rode Moskee met bijbehorende madrassa’s leidde, voor zijn ogen werd doodgeschoten. Vervolgens werden tijdens de strijd rond de moskee in 2007 zijn moeder en zijn enige zoon gedood. Een man verteerd door haat die haat zaait, vermomd als liefde voor God.
Among the Believers wordt op zaterdag 30 januari om 17.30 uur vertoond in De Balie in Amsterdam
Beeld: Abdul Aziz Ghazi met een van zijn pupillen (Adil Sheryar)