Janet Malcolms kleine meesterwerk The Journalist and the Murderer (1990) opent met een genadeloze veroordeling, niet van de moordenaar maar van de verslaggever: ‘Iedere journalist die niet te dom of vol van zichzelf is om te zien wat er gebeurt, weet dat wat hij doet moreel onverdedigbaar is. Hij is een soort confidence man die, azend op ijdelheid, onwetendheid en eenzaamheid, vertrouwen wint en zonder wroeging verraad pleegt.’
Malcolm begrijpt als geen ander hoe journalisten vuile handen maken. En ze snapt ook dat wie de essentie zoekt het gaspedaal moet intrappen en alle mitsen, maren, misschienen en in-zekere-zinnen van de weg moet rijden. Want hoewel haar harde woorden in werkelijkheid slechts op een beperkt deel van de journalistiek van toepassing zijn, is het wantrouwen waarmee ze haar eigen vak beziet terecht.
Journalisten zijn maar al te vaak geneigd zichzelf een plek toe te kennen buiten de werkelijkheid die ze observeren. Het komt de leesbaarheid natuurlijk ten goede wanneer men niet in elk artikel navelstaarderig reflecteert op de eigen positie, en onafhankelijkheid is een basisvoorwaarde voor alle journalistiek, maar objectiviteit is toch vooral iets om vergééfs na te streven. Zo neutraal mogelijk verslag proberen te doen van de feiten kan helpen om überhaupt iets op papier te krijgen, maar dat het mogelijk zou zijn, lijkt me het soort droom waarin je vol overgave voor de helft gelooft. Meer willen leidt al gauw tot het idealiseren van de journalistiek door haar – als een soort humble brag – op een voetstuk van bescheidenheid te plaatsen.
Toen Robert Mueller vorige week tegenover een van de commissies van het Huis van Afgevaardigden zat en hij zich aan zijn script hield, verzuchtten twee New York Times-verslaggevers op de website van de krant tegen elkaar dat deze hearing het nieuws van de volgende ochtend niet zou halen. Een van de twee, Maggie Haberman, reageerde als door een adder gebeten toen iemand op Twitter het waagde te suggereren dat twee Times-journalisten het nieuws van de volgende ochtend toch mede vormgeven. Ze schreef: ‘Het eeuwigdurende geloof dat we kunnen dicteren waar mensen om geven in plaats van verslag te doen van het nieuws…’
Ik las het en dacht terug aan het onderzoek van de Columbia Journalism Review waaruit bleek dat de Times vlak voor de verkiezingen in zes dagen meer aandacht had besteed aan het opgeklopte schandaal rond Hillary Clintons e-mailserver dan de krant in de 69 daaraan voorafgaande dagen had vrijgemaakt voor inhoudelijke verkiezingsonderwerpen.
Malcolms woorden drongen zich deze week opnieuw op toen ik zag hoe Carole Cadwalladr, journalist bij The Observer, werd geportretteerd in de nieuwe Netflix-documentaire The Great Hack. Die vertelt het verhaal van het succes en de ondergang van Cambridge Analytica, het bedrijf dat onder valse voorwendselen verkregen data inzette in een reeks propagandacampagnes. The Great Hack slaagt erin een ingewikkeld verhaal helder te vertellen: de tragedie is niet alleen dat het gebeurde, maar ook dat het mogelijk was. Cambridge Analytica is slechts een onvermijdelijk symptoom van de gigantische, ongereguleerde data-economie die we hebben gecreëerd.
De film volgt naast Cadwalladr ook Brittany Kaiser, een gewezen business development director van het bedrijf. We zien hoe Kaiser, die met zichzelf en haar aandeel in deze geschiedenis in het reine probeert te komen, leest hoe Cadwalladr haar onwelgevallige feiten in de krant beschrijft. Het leek een variatie op en een kanttekening bij wat Malcolm beschreef. Cadwalladr en Kaiser hadden geen direct contact, maar toch werd heel even duidelijk hoe ook het welwillende individu soms moet wijken voor de hogere idealen waaraan de journalist trouw zwoer.
Cadwalladr is geknipt voor haar rol. Te geknipt. Bescheiden maar onverschrokken. Verbeten en vol terechte verontwaardiging. En precies op de juiste manier grofgebekt. Ze is een held zoals journalisten in tv-series helden zijn: zo alledaags mogelijk. Het past allemaal zo naadloos dat het iets van een cliché krijgt. Ze heeft een heldenrol, maar diepgang is haar in de documentaire niet gegund.
Het is Kaiser die de film het kijken waard maakt. In alles wat ze doet straalt ze wroeging uit. Piepjong politiek actief geworden, als stagiaire bij Obama. Daarna dingen gaan doen op het gebied van mensenrechten, maar op enig moment toch bij de politieke fixers van Cambridge Analytica beland. Een onwerkelijk traject waarvan lang onduidelijk blijft hoe ze het heeft kunnen afleggen, totdat ze in een korte scène vertelt hoe haar familie in de financiële problemen kwam tijdens de crisis van 2008, hoe een operatie ervoor zorgde dat haar vader, de kostwinner, niet meer kon werken, en hoe het gezin in 2014 zijn huis kwijtraakte.
The Great Hack neemt geen tijd om dit drama uit te diepen. Is het een rationalisering achteraf? Of waren de geldzorgen inderdaad genoeg om een jonge idealiste met zoveel cynisme te injecteren dat ze van Michelle Obama’s ‘when they go low, we go high’ kon overstappen naar de dark side, waar ze met een digitaal vergrootglas zocht naar kiezers die zich door een bombardement aan suggestieve filmpjes ervan zouden laten overtuigen op Trump te stemmen of thuis te blijven?
Kaiser lijkt soms niets meer dan een geweten dat worstelt met het besef van haar eigen eerdere gewetenloosheid. De echte les van Janet Malcolm is deze: de beste verhalen worden bevolkt door mensen die vol tegenstrijdige verlangens en verinnerlijkte conflicten zitten. Mensen die held noch slechterik zijn, of juist allebei ineen. Mensen die niet alleen anderen verraden, maar ook zichzelf.