Toen Hanneke Groenteman (1939) zwanger werd van haar zoon Gijs was alleenstaand moederschap geen uitzondering. Het waren de jaren zeventig en feministen bevochten met succes het recht om zonder een vaste relatie kinderen te krijgen. ‘Bom’ noemden zij zichzelf, bewust ongehuwd moeder, en ze organiseerden zich onder leiding van boegbeeld Cécile Jansen, die als eerste vrouw in Nederland bewust en openlijk koos voor kinderen zonder partner. Tegen de nietsvermoedende man die haar, weliswaar in bed, van zaad zou voorzien zei ze, recht voor z’n raap: ‘Ik ben vruchtbaar, ik heb een kind gepland en dat staat los van de verhouding die ik met jou heb.’ Jansen kon zich niet vinden in de conventionele gezinsstructuur, vond het een verlengstuk van het kapitalisme.

Groenteman was bevriend met Jansen, maar hoorde zeker niet bij haar radicale groep. Hoewel ze inzag dat de organisatie van Jansen perspectieven bood aan vrouwen met een kinderwens was het voor haar geen politieke kwestie en noemde zij zichzelf geen bomvrouw. ‘Liever had ik een goede relatie gehad’, zegt ze. ‘Die had ik in die tijd niet. Het was 1974 en ik was gescheiden, dus ik moest iets anders bedenken. Zo bewust ging dat niet, het ging behoorlijk slordig, ik ben gewoon gestopt de pil te nemen.’

Ze werd zwanger van een man die ze leuk vond, maar die er naast haar ook andere relaties op nahield. Hij wilde geen kinderen, zegt Groenteman, en zij verzekerde hem ervan dat ze het alleen zou doen en niets van hem verwachtte. Pas toen Gijs 23 was heeft zij ze samengebracht, daaruit is nog een goede relatie ontstaan. ‘Ik vond het heel prettig om te weten wie de vader was, de spermabank kwam niet eens als optie bij me op.’

Op de vraag of ze mannen om zich heen verzamelde om iets te compenseren antwoordt ze: ‘Dat doe je van nature als alleenstaande moeder. Je verzamelt een heel arsenaal aan mensen om je heen, niet alleen mannen.’ Vooral aan haar moeder had ze veel steun. ‘Het is als alleenstaande moeder belangrijk dat je je zaken goed op orde hebt. Ik werkte destijds fulltime bij de radio, bij het feministische Vara-programma Hoor haar, en daar was alom begrip voor mijn situatie.’ Groenteman kan zich voorstellen dat het met de huidige werkgelegenheid en de hardere arbeidsomstandigheden misschien veel moeilijker is voor werkende moeders. ‘In mijn tijd was het spielerei wat dat betreft.’

Zwaar was het wel eens in het weekend: ‘Doordeweeks ging het heel goed, met alle hulp die ik kreeg, maar ik herinner me zaterdag­ochtenden dat we alleen waren en dan heb je als moeder toch het gevoel dat je de hele tijd leuke dingen moet verzinnen om te doen. Dan is het ongetwijfeld makkelijker en meer ontspannen als je als ouders met z’n tweeën bent. Als moeder en zoon alleen ben je wel erg afhankelijk van elkaar.’

Terugkijkend moet Groenteman concluderen dat ze anders is gaan denken over bepaalde zaken. ‘Ik heb wel de neiging gehad om ongehuwd moederschap te idealiseren, om tegenwicht te bieden aan al die vragen die mensen stellen. Ik denk zelfs dat ik het soms wat heb opgehemeld, benadrukt hoe prima het ging, hoe weinig er viel aan te merken. Nu zie ik dat anders. Alleenstaand ouderschap is nog altijd beter dan een slecht huwelijk, maar ik denk toch dat een goed huwelijk alles overtreft. Ik zie nu van dichtbij hoe leuk dat is bij Gijs en zijn vrouw. Het is toch beter.’

Gijs zelf heeft volgens haar ook wel eens moeite gehad met de situatie, maar pas op latere leeftijd. ‘Daarvoor, in zijn puberteit, maakte hij nooit problemen. Misschien omdat hij een bepaalde verantwoordelijkheid voelde. Hij was altijd heel verstandig. Ik denk soms dat ik hem te volwassen heb behandeld, te veel zaken met hem heb besproken.’

Het is dan ook vooral het alleen staan dat Groenteman achteraf gezien wel eens moeilijk vond. Het gaat haar er meer om dat een kind twee ouders heeft, of dat nu mannen of vrouwen zijn. Dat haar zoon een vaderrol, of een man als voorbeeld, zou missen gelooft ze ook niet zo: ‘Hij is zelf een supervader. Daar heb je als je je hart volgt helemaal geen voorbeeld voor nodig. Vroeger was het bovendien bijna gebruikelijk dat vaders afwezig waren. De altijd aanwezige bakfietsvader is een modern verschijnsel.’

Het was in diezelfde jaren zeventig dat het als alleenstaande vrouw mogelijk werd om bij een spermabank zaad te krijgen van een anonieme donor. Ook lesbische stellen kwamen in aanmerking voor kunstmatige inseminatie. Tot die categorie behoorden Sylvia Dym (1950) en haar partner Gerrie. Zij waren in 1979 al het eerste homoseksuele koppel in Nederland dat een pleegkind kreeg toegewezen. Een aantal jaar later werd Dym zwanger van hun eerste dochter, geboren in 1981; een tweede meisje kwam in 1983, beiden van een anonieme donor en beiden inmiddels zelf ook moeder. Na de tweede besloot ze ook nog draagmoeder te worden voor een bevriend stel dat geen kinderen kon krijgen.

‘Ik heb heel lang niet zo beseft dat die dingen toen eigenlijk best bijzonder waren’, zegt Dym over het lesbisch ouderschap. ‘Wij vonden het allemaal heel normaal. Met lesbisch zijn had ik überhaupt zelden weerstand ondervonden, niet op werk of waar dan ook. De jaren zeventig waren natuurlijk ook heel vrij en in Nederland heerste een klimaat waarin veel kon, maar onze opstelling was achteraf misschien wel behoorlijk naïef. Misschien juist daarom reageerde de omgeving zo goed. We waren geen typische potten, profileerden ons niet als “anders”. We waren gelukkig en wilden gewoon een burgerlijk gezin zijn, gewoon een stel met kinderen. Op dat moment had ik ook geen uitgesproken ideeën over het ontbreken van een vader. Ik leefde nu eenmaal met een vrouw en we wilden kinderen, dat was toen genoeg. We hebben gepraat met vrienden die bereid waren om als donor op te treden, maar we vonden bij nader inzien dat dat te veel complicaties zou geven. Geen vader zag ik niet als een probleem, ik dacht: wat maakt het uit, zoals er mensen zijn zonder tuin, mensen zonder kat, zo zijn er ook mensen zonder vader.’

Achteraf ziet Dym, die kritischer is geworden, in die houding wel iets terug van haar moeizame relatie met haar eigen vader: ‘Mijn vader was afwijzend, afwezig. Ik had niets aan hem, en het begrip vader zat dus niet in mijn systeem.’

Zij en haar partner zorgden er overigens wel voor dat er mannen waren in het leven van hun dochters. ‘Als identificatiefiguur. Ik heb gedacht dat ze wel moesten leren zich te hechten aan een man. Mijn broer was een enorm liefhebbende oom, de broers van Gerrie ook. We hadden ook een buurjongen die dagelijks bij ons over de vloer kwam en een diepe band met de meisjes heeft opgebouwd.’

Er gebeurde veel in het leven van Dym en haar kinderen. Toen de dochters Charlotte en Rosa achttien en zestien waren, gingen hun moeders uit elkaar. Ze bleven wel vrienden en de kinderen woonden afwisselend bij Dym en haar ex, die een flat in de buurt betrok.

Een tijd geleden kwam Gerrie tragisch om het leven door verdrinking. Dym refereert nog steeds aan haar als ‘de moeder van mijn kinderen’, maar inmiddels, legt ze lacherig uit, heeft ze voor het eerst in haar leven een man. Ruben is rabbijn, ze ontmoetten elkaar in de sjoel en werden na een lange vriendschap verliefd. Hij erkende haar kinderen en werd juridisch hun vader. Nu leven ze samen in Zürich, waar Dym oorspronkelijk vandaan komt, en zijn regelmatig terug in Nederland om hun kinderen (vijf in totaal) en vijf kleinkinderen te zien.

Door de jaren heen is ze anders gaan denken over het feit dat haar dochters hun vader niet kennen. Dat komt vooral doordat de jongste, Rosa, dat wel heel graag had gewild. In tegenstelling tot haar oudere zus, die haar ongebruikelijke gezinssituatie altijd vooral cool vond en niet taalde naar een vader, begon Rosa vanaf haar zestiende nieuwsgierig te worden. ‘Ze wilde weten hoe hij eruitzag. Ze vroeg zich bijvoorbeeld af of ze haar lengte van hem heeft. Nu hoeft dat helemaal niet, want mijn broer en mijn vader zijn ook lang, maar het geeft aan dat ze als het ware behoefte heeft om iets aan hem toe te schrijven.’

Rosa kwam in een soort spagaat, waarin ze nu nog een beetje zit, denkt Dym: ‘Ze wil graag weten wie haar vader is, maar ze wil mij absoluut geen schuldgevoel geven. Ik heb haar gezegd dat het me spijt. Je kunt een kind de vader niet onthouden. Rosa verwijt ons niets, maar ze is momenteel wel bezig haar vader te zoeken via Stichting Donorkind, die donorkinderen en donoren bijstaat in hun zoektocht naar elkaar. Stichting Donorkind werkt nauw samen met het fiom dat een dna-bank beheert van donoren en donorkinderen. Zo hoopt ze hem te vinden. Ik hoop zeer dat het haar lukt, dat zou haar rust brengen. Ik zie dat die drang om te weten waar je vandaan komt heel sterk is. Je kunt dingen niet terugdraaien, maar ik zou het niet nog een keer zo doen. Het leek ons toen zo mooi, die keuze, maar de egoïstische kinderwens speelde denk ik een grote rol.’

Anoniem donorschap is in Nederland sinds 2004 niet meer mogelijk. Toen werd een wet aangenomen waarin werd vastgesteld dat donorkinderen vanaf hun zestiende contact kunnen zoeken met hun biologische vader, die zich bij donatie verplicht registreert. Het aantal donoren is sindsdien drastisch afgenomen, het aantal alleenstaande vrouwen met een kinderwens echter niet, en wachtlijsten voor donorzaad kunnen dan ook oplopen tot wel drie jaar.

Barbara Lammerts van Bueren (1965), oprichtster van de website alleenmetkinderwens.nl, begeleidt vrouwen in de soms lastige aanloop naar alleenstaand moederschap. Lastig, niet alleen omdat het tegenwoordig nog helemaal niet zo eenvoudig is om zaad te ­bemachtigen, maar ook omdat het nog steeds een grote, onomkeerbare beslissing is. ‘Voor veel vrouwen is het toch een afscheid van de droom om samen kinderen te krijgen’, zegt Lammerts van ­Bueren, van wie in januari ook een boek verschijnt over het onderwerp. Zij vindt het belangrijk om te benadrukken dat het merendeel van de ­alleenstaande moeders die zij ziet langs­komen het eigenlijk liever anders had gewild dan alleen.

De nieuwe term ‘bam’, bewust alleenstaande moeder, is daarom wat misleidend, want de meeste bammoeders zijn niet bewust alleen. Zelf had Lammerts van Bueren ook liever een relatie gehad, maar ze is gelukkig met hoe het nu is. Haar twee dochters zijn twaalf en acht. De jongste is geadopteerd en de oudste is van een vriend, die op afstand enigszins betrokken is maar zich niet bemoeit met de opvoeding.

‘Ik wilde zo lang ik me kan herinneren kinderen’, zegt ze. ‘Ik droomde van een groot gezin, dacht er niet over na dat daar een man bij zou zijn. In mijn hoofd had ik het magische jaar 2000, dan zou ik 35 zijn. Ik was er niet mee bezig hoe ik dat dan voor elkaar moest krijgen, dacht dat ik het aan de loop der dingen kon overlaten. Maar op een gegeven moment, toen vriendinnen begonnen te trouwen en zwanger werden, constateerde ik dat de loop der dingen in mijn leven anders was dan in veel levens om me heen. Ik ben actief gaan daten, heb aardige mannen ontmoet, maar er kwam niet veel duurzaams uit. Ik begon te ontdekken dat ik raar bezig was en niet zozeer keek naar de man als wel naar het kind erachter. Het idee om het alleen te doen is stil begonnen in mij. Ik kende niemand die dat had gedaan.’

Ze vond indertijd via internet steun bij een groep vrouwen die in hetzelfde schuitje zaten. Velen van hen kozen voor anoniem donorschap, maar Lammerts van Bueren had toen al de nu algemene overtuiging dat kinderen wel moeten kunnen weten waar ze vandaan komen. Ook voor zichzelf vond ze dat prettig. Vooral haar jongste dochter, zegt ze, heeft het er wel eens moeilijk mee dat ze een vader moet missen: ‘Zij kan soms echt stampvoeten dat er nu een papa moet komen. Ze is ook een ander type kind dan de oudste, veel meer op mannen gericht, flirteriger. Ze klimt bijvoorbeeld meteen in mijn broer als hij langskomt. Het neemt soms grappige vormen aan. Als we op vakantie gaan en de camping hebben bereikt en ik ben moe van het rijden, dan verzucht ze: tja, hadden we nu maar een papa, dan kon die de tent opzetten. We praten er heel open over en van mij mogen ze er boos of verdrietig over zijn. Ik mis de man in ons gezin soms ook. Mijn oudste dochter is net naar de middelbare school gegaan en die vindt het wel lastig om aan haar nieuwe omgeving uit te leggen hoe haar gezin in elkaar zit. Ze snappen het allemaal niet, zegt ze. Die kinderen hebben daar nog nooit van gehoord. Dan vraag ik aan haar waar ze nu het meeste last van heeft, van dat er geen vader is of van wat anderen ervan denken. Het is meer het laatste. Als puber wil je gewoon zo min mogelijk opvallen. Toch blijf ik haar uitleggen dat ik het belangrijk vind om het vaak te vertellen. Ik wil laten zien dat wij ook gewoon een gezin zijn.’

Haar eigen vader is degene die het meest moeite heeft met de keuze van Lammerts van Bueren om alleen kinderen te krijgen. Verder heeft ze nauwelijks negatieve reacties gehad op haar situatie. ‘Nee. Ik merk wel dat ik me een soort missie heb gesteld om het moedergezin, het sologezin, meer gezicht te geven. Vooral omdat ik zie dat kinderen last kunnen hebben van de onbekendheid en onzichtbaarheid. Het voelt alsof dit mijn weg is geweest.’