Myanmar, januari 2015, Mar Wong, Shan State. Ontbijt voor TNLA-leiders bij een bijeenkomst ter ere van de 52ste verjaardag van hun opstand © Gemunu Amarasinghe / AP / HH

Het enige teken van leven tussen het twintigtal hutten van het gehucht Nam Man komt van twee honden dommelend in de zon. Wasgoed op de omheining van bamboe en theekommen op de tafels binnen duiden op een overhaast vertrek van de bewoners. Onheilspellend verlaten kronkelt de handelsroute door de bergen naar het noorden.

Van de ene op de andere dag werd Nam Man een van de vele frontlinies in de ingewikkelde lappendeken van etnische groepen in de Shan-staat. Terwijl de ogen van de wereld zich richten op de gruwelijke vervolging van Rohingya-moslims in het westen van het land woekeren in het noordoosten van Myanmar (het vroegere Birma) oude conflicten verder en laaien nieuwe op.

Even voorbij het kleine spookdorp maakt de rebellengroep tnla van de etnische minderheid de Ta-ang de dienst uit. Hun soldaten vechten tegen het regeringsleger, maar ook tegen een lokale gewapende groep van het Shan-volk.

Plotseling klonken schoten door het donker, vertelt de 58 jarige Pha Swe Sein, die met zo’n zestig anderen uit het belaagde dorp haar toevlucht heeft gezocht in de bijgebouwen van een pagode in de provincieplaats Kyaukme. Ratelend doet ze haar verhaal. Eerst vluchtte ze naar het stenen schoolgebouw aan de rand van Nam Man. Het geweervuur naderde. Stemmen riepen: ‘Dood ze, hak ze in stukken!’ Terwijl de kogels om hun oren floten ontsnapte ze met zo’n twintig anderen in een vrachtwagen die vlakbij stond geparkeerd. Rillend hielden ze zich die nacht schuil in het bos. Toen ze bij het eerste zonlicht te voorschijn kwamen, doken ook andere bewoners op. Zelfs Nai (grootmoeder) Lu, die met haar bejaarde benen niet snel genoeg mee had kunnen komen, was op de rug van haar zoon in veiligheid gebracht. Maar van het dorpshoofd en een andere bewoner bleken alleen bloedsporen en een bebloede slipper op de weg te resten. Inmiddels weten ze dat de twee in leven zijn, al zijn ze flink mishandeld, zoals foto’s op de mobiele telefoon van een familielid laten zien. Er wordt via via onderhandeld over losgeld.

In de pagode wordt een nieuw boeddhabeeld ingewijd. Onder de klanken van trommels en gong vullen de tafels op het terrein zich met rijst, lerd moe (een ingedikte saus van varkensbloed) en phakat som, een zure soep van mosterdplant. De ontheemde families schuiven gretig aan.

Enkele dagen voor de guerrillasoldaten van de tnla het dorp binnenvielen, reden twee jonge vrouwen van de Ta-ang-minderheid in de vroege ochtend op een mijn. Lway Kham Yin overleed in het ziekenhuis van Mandalay, uren rijden naar het zuidwesten, haar reisgenote verloor een been. Is de inval in Nam Man een wraakactie vanwege die twee slachtoffers? Het antwoord is onmogelijk te geven in de keten van actie en reactie die in de afgelegen gebieden aan de orde van de dag is.

De bergen zijn voor buitenlanders grotendeels tot no-go-areas verklaard. Maar de gids en tolk Sai Tun kent de sluiproutes om per brommer de controleposten van het leger te vermijden. Over zandpaden via theeplantages de stad uit, en dan via een steile hobbelweg verder omhoog.

In een hut met uitzicht op hellingen van velours vertellen twee mannen hoe ook hun leven door oorlog is getekend. ‘Ik weet niet eens beter’, zegt de een die 68 is. In zijn jongere jaren werd hij gerekruteerd door het regeringsleger de Tatmadaw om munitie door de moeilijk begaanbare bergen naar de frontlinies te dragen. Daarna moest hij dienst doen als burgerwacht. Nu een gewapende Shan-groep de omgeving onder controle heeft, wordt hij juist weer gewantrouwd door de autoriteiten. De guerrillasoldaten doken ruim twee jaar geleden plotseling op vanuit een zuidelijker gebied. Ze hebben een wapenstilstand met het regeringsleger, maar lokaal zijn er regelmatig confrontaties. De mannen laten zich er niet over uit wat ze vinden van de komst van de Shan-rebellen. De houten wanden hebben oren. Ook hun namen houden ze liever voor zich.

Of er vrede komt, zoals de regering van Aung San Suu Kyi die sinds 2016 in het zadel zit heeft beloofd? De twee schudden hun hoofd. Het gaat al zeventig jaar zoals het gaat, concluderen ze. Er klinkt geen emotie in hun stem, eerder berusting en het besef dat de geschiedenis over hen heen walst en dat dat voorlopig wel zo zal blijven.

Even verderop houdt een drietal mannen in de gaten of er geen verdachte reizigers passeren. Voorzichtig komt het gesprek op gang. Ze verdienen de kost met het verbouwen van thee, maar de inkomsten dalen. Niet alleen de gevechten, maar ook de landmijnen maken het gevaarlijk naar de plantages te gaan. Op de muur rond de pagode tegenover hen waarschuwen twee posters met cartoons en tekeningen van de Britse ngo Halo voor explosieven, maar programma’s om het dodelijke materiaal te ruimen zijn er niet. Volgens de International Campaign to Ban Landmines zijn de afgelopen acht jaar zo’n twaalfhonderd mensen gedood of gewond door anti-personnel mines. Die statistieken vertellen maar een deel van het verhaal. In de afgelegen gebieden worden de slachtoffers vaak begraven zonder dat er melding van wordt gemaakt.

Gaandeweg worden de mannen uitgesprokener over de situatie. ‘Overal ontstaan spookdorpen omdat mensen op de vlucht slaan.’ Kritiek op de strijdende partijen sijpelt door. ‘Ze houden geen rekening met de burgers. Die lijden allemaal onder de conflicten, of ze nu van de ene of de andere etnische groep zijn.’ Sai Tun raakt aangeslagen als hij vertaalt hoe ze zich voelen in hun ongewisse bestaan. ‘Als vogels die een prooi zijn. Zelfs tijdens het eten de oren nog gespitst op geluiden van de jagers.’

De laatste zonnestralen kieren over de bergtoppen als we de rand van de bergketen naderen. De Shan-soldaten met hun kalasjnikovs kijken argwanend op als de brommers bij hun controlepost arriveren. Na vier uur ’s middags waagt vrijwel niemand zich meer op de weg. Ze herkennen Sai Tun en als hij uitlegt dat zijn trip later uitviel dan de bedoeling was, gaat de slagboom van bamboe toch omhoog.

Het dorp Hu Son, dat ruim drie jaar geleden nog een oord was waar hij buitenlandse bergwandelaars naartoe bracht, blijkt nu onderdeel te zijn van de frontlinie. Rond de hutten lopen potige types in camouflagebroek en trainingspak met walkie-talkies. Op het terrein van de pagode aan de rand van de bergkam hebben de Shan-soldaten uitkijkposten en loopgraven aangelegd.

Als de maan vol aan de hemel verschijnt, neemt kou bezit van de omgeving. De rebellen patrouilleren als geruisloze schimmen tegen het decor van donkere bergen. De stilte heeft iets beklemmends. ‘Mensen moeten de soldaten niet, maar ze hebben geen keuze’, zegt Sai Tun zachtjes. In de vroege ochtend, als mist de wereld klein maakt, sombert hij verder bij een ontbijt van soep, pinda’s en omelet. ‘Ik denk dat er in januari een groot offensief komt. De Ta-ang willen dit gebied innemen.’ Nerveus strijkt hij door zijn haar: ‘En ondertussen vechten wij Shan tegen elkaar.’ In mijn hoofd echoot de opmerking van een dorpsbewoner na die Sai Tun eerder met een bezeerd lachje vertaalde: ‘De toekomst van de Shan-staat oogt donkerder en donkerder.’

Noord-Oost-Myanmar, februari 2016, soldaten van de Shan State Army North (SSA-N) bij controleposten op de bergtoppen bij Wan Hai © Esther Htusan / AP / HH

In het begin van de jaren negentig raakte ik in de ban van Myanmar. Mijn kennismaking begon in de jungle, waar gewapende minderheden al decennia vochten voor autonomie en gelijke rechten in een federale staat. De internationale aandacht ging vooral uit naar de krachtmeting tussen de democratische oppositie van Aung San Suu Kyi en de militairen, maar in de wereld van bamboe en geweren waar ik rondtrok klonk een heel andere prioriteit: ‘De toekomst van ons land staat of valt met de relatie tussen de minderheden en de regering. Zonder een politieke oplossing zal er nooit vrede zijn.’

‘Als mensen in de dorpen via de radio of tv horen dat er vredesbesprekingen komen, maken ze zich klaar om te vluchten’

De onderbelichte oorlog bleek een onderwerp waar ik flink mijn tanden in kon zetten. Stap voor stap ontdekte ik tussen de vergezichten van fluwelen heuvels een overhoop gehaald gebied waar diepe grieven tegen het centrale gezag van generatie op generatie voortleefden. De uitspraak ‘de Birmezen willen dat wij binnenkort alleen nog in een museum te zien zijn’ hoorde ik voor het eerst van een fanatieke vrouwelijke commandant van de Karen-minderheid in de jungle in het oosten van Myanmar, maar ook elders waren bewoners ervan overtuigd dat het leger, de Tatmadaw, hen wilde uitroeien.

In dorpen die op vrijwel geen kaart te vinden waren, trof ik talloze burgers die ontheemd raakten door gevechten of die aan massale dwangarbeid ontsnapten. Het luguberst waren de verhalen van dorpsbewoners die door de Tatmadaw als munitiedragers of als menselijke mijnenvegers geronseld werden. Degenen die kans zagen te ontsnappen waren zo uitgemergeld dat ze op levende vogelverschrikkers leken. De legers van de minderheden namen het ook niet al te nauw met de mensenrechten, maar die schendingen stonden in geen verhouding tot het leed dat het regime onder de bevolking aanrichtte.

Bij elkaar besloegen de namen van alle opstandige groepen en subgroepen enkele pagina’s. En net als ik een beetje dacht te snappen hoe het zat, ontstond er weer een volgend nieuw bevrijdingsfront. Gezamenlijk een vuist tegen de junta maken was niet de sterkste kant van de rebellen. Militairen pookten het vuurtje van onderlinge twisten flink op door enkelen van hen wapenstilstanden en economische voordelen toe te kennen. Dat volgens de autoriteiten maar liefst 135 national races het land bevolken werd door kenners ook eerder als een vorm van verdeel-en-heers dan als een antropologisch onderbouwde indeling gezien.

Ingewikkelder kan het niet worden, dacht ik destijds. Ik had het mis. Anno 2019 blijkt de verdeeldheid groter dan ooit.

Het was uitgerekend in de noordoostelijke Shan-staat dat voor het eerst de formele belofte voor de oprichting van een federale staat klonk. Het was februari 1947 en het land stond aan de vooravond van de onafhankelijkheid van het Britse rijk. ‘Als Birma één kyat (de Birmese munteenheid) krijgt, krijgen jullie ook één kyat’, zei Bogyoke Aung San, die vanwege zijn ernstige en ietwat norse uitstraling ouder leek dan zijn 31 jaar. Het overleg tussen de Birmaanse Aung San en de etnische minderheden van de Shan, de Chin en de Kachin in de plaats Panglong resulteerde in de Panglong Overeenkomst. Maar het historische document waarin de gelijkwaardige positie van de minderheden werd vastgelegd, was ook een halfslachtige overeenkomst. Kwesties als de demarcatie van de staten en de zeggenschap over grondstoffen bleven in het vage en veel van de andere minderheden ontbraken, of ze waren slechts als waarnemers aanwezig.

Enkele maanden later werden Aung San en zes andere leden van het overgangskabinet door een politieke rivaal vermoord. De onduidelijke afspraken eisten hun tol. Nauwelijks was op 4 januari 1948 de eigen vlag gehesen of conflicten tussen gewapende minderheden en het centrale gezag plaagden de jonge natiestaat. Het leger dat in 1962 de macht greep, maakte korte metten met de plannen voor een federale staat. Daarbij speelden ook economische motieven. Met hun talloze mineralen, edelstenen, hardhout en stuwmeren die energie verschaffen vormen de etnische gebieden wingewesten.

Over Aung San Suu Kyi die onder huisarrest in Rangoon zat, waren de minderheden van meet af aan een stuk sceptischer dan de rest van de wereld die haar als het boegbeeld van de strijd voor democratie en mensenrechten beschouwde. En zelfs degenen die haar een kans wilden geven vanwege de offers die ze voor het land bracht, hielden vaak toch een slag om de arm: ‘Ze is tenslotte een Birmaanse.’

Bij een ontmoeting met Aung San Suu Kyi in haar vervallen villa in Yangon (Rangoon), waar ze af en aan onder huisarrest verkeerde, bleek dat zij niet werkelijk besefte hoe diep dat zeer ging en hoe de niet-Birmaanse minderheden het nog zwaarder te verduren hadden dan de meeste andere landgenoten. Op de vraag wat zij vond van de gewapende strijd, waarbij ook veel jongeren uit de steden en enkele van haar partijgenoten zich aangesloten hadden, klonk ze in eerste instantie welwillend genoeg. Haar stem werd zelfs een tikkeltje warmer toen ze zei: ‘We zullen ze nooit afvallen omdat ze de wapens opgenomen hebben. Wij kunnen hun vrijheid en hun veiligheid immers niet garanderen.’ Maar daarna verviel ze in behoedzame algemeenheden over de rechtsstaat die mijn kennissen in de jungle vast weinig zouden aanspreken.

De meeste andere dissidenten hadden evenmin een idee dat hun landgenoten als tweederangsburgers in oorlogszones moesten zien te overleven. Ze werden te zeer in beslag genomen door hun eigen strijd tegen het regime. Zo bleven onder de vlag van Myanmar meerdere landen naast elkaar bestaan. Als er iets was dat ik leerde van mijn verblijf in de jungle was het wel dat het land waaraan ik zo gehecht geraakt was meerdere zielen in zijn borst droeg.

Op de weg vanuit Lashio trekt een karavaan van vrachtwagens met watermeloenen, gedroogde vis en bonen richting China. De schrale bergen rondom dragen de sporen van decennia wanbeleid en exploitatie in de oorlogszone. Massale houtkap en vervuilende mijnbouw. ‘Shoot, move, communicate’ staat er op de stenen zuil bij de ingang van een legerbasis. ‘The Tatmadaw shall never betray the nation causes’, zegt een groot rood bord in Lashio. Legertrucks die de kinderen van militairen terugbrengen naar huis veroorzaken een opstopping als de school uit gaat.

In haar modern ogende café met eigengebakken cheesecake in de vitrines en smoothies op het menu laat Nang Kham Hpong haar gedachten gaan over de bijna drie jaar die de regering van Aung San Suu Kyi in het zadel zit. ‘Het leger komt nog steeds naar onze gebieden.’ Ontdaan vertelt ze hoe ze enkele dagen geleden weer nieuwe ontheemden trof toen ze een klooster ten zuiden van Lashio bezocht.

Ze voelde een mengeling van hoop en scepsis toen Suu Kyi in 2016 de belofte herhaalde die ze de minderheden ook tijdens haar verkiezingscampagne deed: dat het vredesproces de hoogste prioriteit zou krijgen. Nang Kham Hpong besefte maar al te goed dat het leger de totale controle over de drie machtige ministeries van Defensie, Binnenlandse Zaken en Grensbewaking had en dat een ondemocratische grondwet de militairen grote politieke macht gaf. Er zijn in mijn land twee regeringen, een civiele en een militaire, concludeerde ze. En het was haar wel duidelijk welke van de twee de machtigste was. Maar haar twijfel ging ook over de aanpak en de intenties van Aung San Suu Kyi. Zou ze de rechten van de etnische minderheden waarborgen of ging ze een werkbare relatie met het leger een hogere prioriteit geven? Die vraag heeft zich verruild voor stelligheid. ‘Ik vertrouw haar niet meer.’

Het leven van Nang Kham Hpong is getekend door de strijd voor een federale staat. Haar vader was een hoge militair in het leger van de Shan-groep sspp, die nog steeds in oorlog is met de Tatmadaw. Nang Kham Hpong werd in de jaren zeventig in de jungle geboren. Het was een wonder dat haar moeder haar als twee dagen oude baby uit de vlammen van een offensief wist te redden. Ze voelt zich Shan in hart en nieren en ze wil gelijke rechten voor haar volk. Maar ze wil vooral ook dat de oorlog stopt. De afgelopen drie jaar hebben de gevechten zich net zoals in enkele andere etnische staten alleen maar weer verder verspreid. Niet als grote offensieven, maar als regelmatige confrontaties, die vrijwel nergens worden vermeld.

‘Jonge mannen vertrekken naar China en Thailand omdat ze geen soldaat willen zijn.’ Ze heeft voor geen van de gewapende groepen een goed woord over. ‘Ze heffen belasting en eisen eten van de dorpsbewoners. Ze zijn alleen maar bezig met hun leger zo groot mogelijk maken.’ Hoe de toekomst eruitziet weet ze niet. ‘Ik leef van dag tot dag.’

De jonge Ta-ang-activist Mai Cyruk praat met gedempte stem. De geheime dienst gaat zijn gangen na. Hij behoort immers tot een etnische beweging die de wapens nog niet heeft neergelegd. Maar zijn commentaar op de situatie is er niet minder uitgesproken om. ‘Als mensen in de dorpen via de radio of tv horen dat er vredesbesprekingen komen, maken ze zich klaar om te vluchten.’ Het landelijk staakt-het-vuren-akkoord dat de basis vormt voor het overleg is slechts ondertekend door tien van de tientallen gewapende etnische groepen. De andere, waaronder ook die met de machtigste legers, willen meer zekerheid over hun politieke eisen om zelfbeschikking voordat ze de wapens neerleggen.

‘Het huidige overleg jaagt de verdeeldheid tussen etnische groepen onderling alleen maar verder aan’, zegt Mai Cyruk. Hij bepleit een eerlijker spelersveld waarbij alle groepen aan de onderhandelingstafel kunnen zitten. Optimistisch is hij niet. Hij strekt zijn arm in zijn donkerblauwe nylon jasje om het richten van een geweer na te doen. ‘Hoe kan er vertrouwen worden opgebouwd als er gevochten wordt?’ Met jongeren uit andere etnische groepen probeert hij hun onderlinge kloof te dichten en de gedachte van het federalisme levend te houden, maar zijn oren vangen ook geluiden op over het toenemende verlangen naar een eigen staat.

‘De birmanisatie is nog altijd gaande’, constateert hij. En na een korte stilte: ‘Wie er wint of verliest valt moeilijk te zeggen’

Zo zijn de vredesplannen die de nieuwe regering met veel elan boven aan de agenda plaatste in de onrustige buitengebieden van Myanmar vooral een verhaal van vervlogen hoop en verraad geworden. Het is de zoveelste keer in een burgeroorlog die de langst durende van deze tijd is.

Als ik op een vroege morgen in Lashio een man meer dood dan levend in de berm aantref, kijkt geen van de voorbijgangers op of om. Vrijwel elke familie heeft wel iemand die zwaar aan de speed of de heroïne is. In de schemering van de avond en de ochtend duiken verslaafden op rond de verlaten markten en de busstations. De Shan-staat kampt met een complexe erfenis van opiumteelt en handel die de pogingen tot vrede en een federale unie nog verder bemoeilijken.

Toen het Kwomintang-leger van Tsjang K’ai-sjek na de communistische overwinning van 1949 China ontvluchtte, streken tienduizenden van hun troepen in de Shan-staat neer. De aanwezigheid van de soldaten had verstrekkende gevolgen voor de oorspronkelijke bewoners van de Shan-staat. Voorheen leefden de boeren voornamelijk van de rijstteelt, opium werd slechts op kleine schaal verbouwd. Om de oorlog te financieren dwong de Kwomintang de boeren zoveel mogelijk opium te produceren en stelde een zwaar belastingstelsel in. Het gebied werd een belangrijke uitvalsbasis voor aanvallen op China. De Kwomintang kreeg niet alleen steun vanuit Taiwan, maar ook vanuit de Verenigde Staten. Amerika achtte de Kwomintang immers bruikbaar in de strijd tegen het rode gevaar.

Een poster met landmijnen in Myanmar © Ton Koene / AGE / ANP

De Amerikaanse vliegtuigen brachten opium vanuit de jungle naar Taiwan en met diezelfde vliegtuigen kwamen wapens retour. Een Kwomintang-generaal legde het destijds onomwonden uit in Koude-Oorlogterminologie: ‘We moeten doorgaan het kwaad van communisme te bestrijden en om te vechten heb je een leger nodig, een leger moet geweren hebben en om geweren te kopen heb je geld nodig en in deze heuvels is het enige geld opium.’ Zo werd Myanmar de belangrijkste leverancier voor de toenemende vraag naar heroïne.

Tot het eind van de jaren zestig vochten de Kwomintang-troepen tegen zowel het Chinese volksleger als tegen het Tatmadaw-regeringsleger van Myanmar. Toen bleek dat de aanvallen op China voor het merendeel mislukten, verminderde de buitenlandse steun. De Kwomintang verzwakte verder toen ook andere gewapende groepen, waaronder de Communistische Partij van Birma, actief werden in de Shan-staat. Nadat de cpb eind jaren tachtig door onderlinge verdeeldheid uiteen viel, sloten de autoriteiten wapenstilstanden met een deel van hun vroegere vijanden. In ruil daarvoor mochten ze hun wapens houden en ook bij de opiumhandel werd hun niets in de weg gelegd. Sommige drugsimperia hebben zich vandaag de dag als ogenschijnlijk respectabele bedrijven in alle aderen van de samenleving genesteld. Andere opereren als lokale milities en hebben hun handel en productie mede dankzij de wetteloosheid verder uitgebreid.

Volgens een nieuw rapport van de International Crisis Group is de handel in metamfetamine, amfetamine en heroïne zo groot en winstgevend geworden dat het de formele economie van de Shan-staat overschaduwt en criminaliteit en corruptie aanwakkert en de pogingen belemmert om de etnische conflicten van de staat te beëindigen. Milities en andere gewapende groepen die gebieden van productie en handelsroutes beheersen, ontmoedigen demobilisatie, omdat wapens, territoriale controle en de afwezigheid van overheidsinstellingen essentieel zijn voor hun inkomsten, aldus het rapport. Een failed state noemen sommige inwoners hun staat.

Te midden van al het wapengekletter is het makkelijk te vergeten dat niet alleen de politieke eisen van de minderheden de afgelopen decennia de kop in werden gedrukt. Ook hun identiteit en cultuur moesten zo veel mogelijk worden gewist. Net als in andere etnische gebieden verrezen op talloze heuveltoppen in de Shan-staat boeddha’s en pagodes in Birmaanse stijl. Speciale programma’s moedigden de Birmaanse meerderheid aan te verhuizen naar de oostelijke staat. Op gratis kostscholen die gerund werden door het ministerie van Grenszaken werden jonge Shan van arme komaf in de Birmaanse taal en gebruiken grootgebracht.

De paleizen van waaruit de feodale heersers, de sawbwa, hun koninkrijken van oudsher hadden, werden na de machtsovername door het leger in 1962 verboden gebied. Het meest prestigieuze van de koninklijke onderkomens in Kengtung werd in 1991 zelfs met de grond gelijk gemaakt. In een daad van ultieme minachting werd het puin gebruikt voor de aanleg van wegen rond de militaire basis. Op de paleisgrond verscheen een modern hotel dat opdringerig groot oogde tussen de lage Shan-huizen langs de bochtige straatjes. De 180 kamers waren vrijwel altijd leeg en het restaurant was zo afschrikwekkend groot dat het elke eetlust deed verdwijnen. De Shan weigerden er te werken. De Birmaanse staf lag ’s nachts te beven tussen de lakens omdat er vertoornde Shan-geesten zouden rondwaren. Inwoners koesterden in het geheim foto’s van hun verwoeste geschiedenis en deelden de spookverhalen met grimmig genoegen met elkaar.

Tegen die achtergrond van overheersing is makkelijker te begrijpen waarom in Kengtung de afbeeldingen van het majestueuze gebouw met bolle torens en sierlijk houtsnijwerk tegenwoordig weer met trots worden getoond. Ook jongeren hebben de afbeelding op hun smartphone en er is zelfs een lied in omloop dat de schoonheid en de intelligentie van de echtgenote van de laatste sawbwa bezingt. En nog altijd boycotten veel inwoners van Kengtung de tempel met de metershoge boeddha die ’s avonds vanaf de heuvel opgloeit uit het donker. De gestrekte rechterarm gebiedend naar het plaatsje aan zijn voeten. ‘Zodat we niet vergeten dat dit alles Birmaans zal worden’, spot de 31-jarige Tun Tun die op de markt elektronica verkoopt.

Aung San Suu Kyi groet Kayan (Padaung) vrouwen in Loikaw, Kayah State, vlak bij Pekon, Shan State, eind december 2017. Ze is daar voor een peace talk conference met jongeren © NYEIN CHAN NAING / EPA / ANP

Ook de auteur Pascal Khoo Thwe (1967) koestert de wortels van zijn volk. Hij behoort tot de Kayan (de Padaung) die in het uiterste puntje van de Shan-staat en omstreken wonen. Enthousiast laat hij zien hoe hij zijn voorouderlijk huis in Pekhon restaureert. De uitgesneden zonnestralen in de houten balustrade, de kelder met de potten van klei voor de lokale rijstwijn, de thi la, de boom met peperkorrels die in geen traditionele tuin van de Kayan mag ontbreken. Hij liefkoost de orchidee die bij de ingang geurt. ‘Een geur zo heerlijk dat het pijn doet’ is de plant gedoopt. Al vertellend komt zijn gemoedelijke ronde gezicht met de dunne bril steeds meer tot leven.

Als jochie maakte hij van dichtbij mee hoe het militaire regime een belangrijk deel van hun familiegronden afpakte. ‘Hun basis was twee keer zo groot als heel Pekhon.’ Uit de bergen klonk met regelmaat het gerommel van gevechten. Ondertussen maakte het bewind het de Kayan zo moeilijk mogelijk om trots te zijn op hun gebruiken. In de beslotenheid van het huis bleven die bewaard als kleine daden van verzet tegen het bewind. Toen het regime een vergunning voor het produceren van rijstwijn instelde, werd er in de kelder van huize Khoo Thwe net als in die van andere gezinnen juist volop doorgebrouwen. Wie de lokale wijn afdoet als alleen maar alcohol slaat de plank mis, betoogt hij. ‘Het is een essentieel onderdeel van onze identiteit met recepten die per familie van generatie op generatie overgaan.’

De jonge Khoo Thwe bracht uren door bij zijn grootmoeder die als longneck-vrouw door de Britse overheersers ooit in een Londens circus als exotisch schepsel was neergezet. Ze was een geboren vertelster die hem de ene na de andere legende voorschotelde. Met zijn boek From the Land of Green Ghosts, dat in 2002 uitkwam, liet Khoo Thwe een internationaal publiek kennismaken met de inheemse cultuur van de Kayan zoals zijn oma en de rest van de familie die hem hadden bijgebracht. Het is een poëtisch vertelde odyssee, die van een jeugd in het afgelegen Pekhon via politiek verzet en een vlucht naar de jungle tot aan de universiteit van Cambridge voert. Engelse kranten en de bbc vergeleken From the Land of Green Ghosts meteen al met de bestseller Wilde zwanen van de Chinese schrijfster Jung Chang. Met een glimlach toont Khoo Thwe de acht vertalingen die in een ruimte met boeken en historische documenten op de plank prijken. In zijn vaderland stond de internationale bestseller net als hijzelf jarenlang op de zwarte lijst.

Toen ik hem net na het verschijnen van zijn boek voor het eerst ontmoette in een pub in Londen waar hij in ballingschap verbleef, signeerde hij achteloos een paar boeken voor buurtbewoners. Zijn Engels was vlekkeloos. Maar zijn heimwee was tastbaar terwijl we in die Britse pub aan de roastbeef zaten. Een terugkeer naar huis leek onmogelijk ver weg. ‘Maar de geschiedenis van mijn stam en de geschiedenis van Myanmar staan op papier. Dat is mijn wraak’, zei hij destijds.

Pas tien jaar later, toen onder een semi-civiele regering prille hervormingen op gang gekomen waren, was hij persona non grata af. Ook zijn boek kwam op de markt. Sindsdien heeft hij een missie: het documenteren en bewaren van zijn cultuur. Niet als een uiting van een star identiteitsbesef, maar als een natuurlijke connectie tussen verleden en toekomst. ‘Het is een politieke, maar ook een spirituele kwestie.’

Het verstrijken van de tijd heeft hem milder gemaakt. Het woord ‘wraak’ neemt hij niet meer in de mond. Van bitterheid over alles wat verloren ging wil hij evenmin iets weten. Maar strijdbaar op zijn bescheiden laconieke wijze is hij wel. ‘De birmanisatie is nog altijd gaande’, constateert hij. En na een korte stilte: ‘Wie er wint of verliest valt moeilijk te zeggen.’ Hij wijst naar een ruimte onder de grote houten trap die naar de woonkamer en de veranda voert. ‘Dat is de schuilkelder.’ Er liggen zand, stenen en wat afval. ‘We ruimen het niet op. We willen hem nooit meer gebruiken.’


Minka Nijhuis publiceerde meerder e boeken overBirma, waaronder Een theehuis in de jungle (1995) en Birma: Land van geheimen (2009). Sai Tun is een pseudoniem. Deze reportage kwam mede tot stand dankzij een bijdrage van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten