Pien had me op de laatste dag van maart een briefkaart geschreven, ik ontving ’m een aantal dagen later. De postzegel was een tekening van een blauwborst. Ze had in De Groene mijn debuut, een essay over het opgroeien in de Haagse Schilderswijk, gelezen. Ze had er jaren gewoond, schreef ze, ze was er zelfs in ‘1941 (!)’ geboren. Inmiddels woont Pien elders in Nederland, in een stad waar ik ooit om de zes weken heen ging voor de redactievergaderingen van een jongerenwebsite waarvoor ik blogs schreef. Ik hield van die stad. Al zag ik er niet veel van, omdat ik altijd vanaf het station dezelfde route liep. Ik fantaseerde dat ik er later zou studeren, of er een huis zou kopen.

‘Je zult het wel druk hebben, maar ik zou het leuk vinden om een keer met je over je artikel en de buurt te praten. Zou dat kunnen: een uurtje bij een kop koffie? Ik kom er graag voor naar de Schilderswijk’, schreef ze. Het huis van Pien zocht ik op op Google Maps. En ze had het nummer van haar huistelefoon genoteerd. Maar ik heb haar nog steeds niet gebeld of teruggeschreven. Misschien denkt ze dat haar brief gesneuveld is en ik hem nooit heb gelezen, misschien wacht ze nog altijd. Niet dat ik gewoonlijk antwoord als mensen mij mailen of appen, maar dit was een handgeschreven kaart. De enige andere handgeschreven kaart die ik me kan herinneren was die van W.

W woont hoog in een flat. Ze heeft een tijdje als medium gewerkt, telefonisch beantwoordde ze vragen, vaak van mensen die op late uren belden. En soms legde ze kaarten voor hen, of pendelde. Ze zou hulp van engelen krijgen. W vertelde dat ze af en toe ook klankschalensessies geeft, kort geleden nog aan een vrouw met kanker, bijvoorbeeld. Die vrouw zou een bos gezien hebben, waar de kruinen van bomen nog lichtgroen waren, waar ze tussen die bomen door wandelde; het Hiernamaals, volgens W. Niet lang daarna overleed die vrouw, maar dat maakte niet uit, ze wist al waar ze komen zou. Alles was goed, vond W.

De laatste keer dat we elkaar zagen, liet ze met trots een stukje van haar rode Happy Socks zien. Ze houdt van alles dat ze heeft. Al is alles haast niets: haar poes en de spullen die ze van de stoep haalt. Sinds het overlijden van haar kater hopt haar poes alleen door het huis. W had de kater in een bloemetjesdoek gewikkeld en een week in haar kledingkast bewaard. Haar zus heeft de kat daarna begraven in haar eigen tuin. W gelooft dat die kater een reïncarnatie was van haar hond, een dier dat ze vele jaren geleden kreeg van haar laatste ex en had vernoemd naar haar Italiaanse lievelingsschilder. Die kater speelde waar haar hond altijd lag: naast haar tweepersoonsbed, op hetzelfde tapijt, en beide aten ze veel. Ze vertelde dat ze haar poes de laatste dagen meer voedsel geeft, ze heeft haast op elke hoek van het huis een handvol eten gelegd. Zo zou ze het ’s winters minder koud hebben.

Haar kleding krijgt ze van anderen. Haar huis staat inmiddels vol met spullen: koffers, tafels, grote glazen platen, kartonnen dozen. De leegte die ontstond na het vertrek van haar ex is ze zo gaan opvullen, zei ze. En met alle doeken die ze ’s nachts heeft beschilderd. Van M had ik rond mijn vijftiende verjaardag een A4-formaat kaart gekregen. Zelf gemaakt. Op de voorkant had ze een portret geschilderd, op de andere kant schreef ze een Engels gedicht. In de envelop die ik van haar heb gekregen heb ik mijn oude schoolfoto’s bewaard, en die brief van Pien. Die keer dat W haar sok liet zien, zei ze dat ze een wrak is. Wat anders had jij kunnen zijn, als jij jezelf alleen maar weggeeft, vroeg ik mezelf af.

Maar eigenlijk had ik het helemaal niet druk. Ik weet ook niet waarom ik Pien niets heb laten weten. In gedachten deed ik het wel: in gedachten had ik haar al lang teruggeschreven, op haar gewacht op Station Holland Spoor of opgehaald bij een van de parkeerplaatsen waar veel taxi’s staan om in The Student Hotel, aan de Hoefkade, koffie te drinken. In gedachten waren we al door de Schilderswijk gelopen en had Pien mij verteld over haar buren van toen, en de andere mensen uit de straat. In gedachten.