Zo'n half jaar geleden kocht ik op de markt een boekje met de intrigerende titel Wat straks? Handje Plak antwoordt Seyss-Inquart. Wie Seyss-Inquart was zullen de oudere lezers zich wellicht nog herinneren. Die was van 1940 tot 1945 rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden, een activiteit waarvoor hij na de oorlog in Neurenberg werd opgehangen.
Maar wie was Handje Plak?
Dat wordt uit het boek niet duidelijk, wat verklaarbaar is, gegeven het feit dat het in die tijd niet gebruikelijk was om de Duitse overheid openlijk te bekritiseren. Het schotschrift tegen «Bruine Sijs» werd in februari 1945 «ergens in Nederland» geschreven en even later door de illegale Knock-Out Press uit gegeven.
De werkwijze van de anonieme auteur was even ingenieus als origineel. Hij nam de radiorede d.d. 3 januari 1945 van de rijkscommissaris als uitgangspunt, waarin deze het Nederlandse volk probeerde uit te leggen hoeveel welvaart en welzijn, vrede en veiligheid de Duitse protectie heeft betekend. De toespraak, integraal in de legale pers gedocumenteerd, werd in stukjes geknipt en bladzijde na bladzijde door de schrijver in rijm becommentarieerd.
Dat ging als volgt.
Seyss-Inquart stelde onder meer voor om van de buitenlandse miljardendeviezen in bijvoorbeeld Argentinië levensmiddelen te kopen om die vervolgens naar het hongerende de toespraak van de rijkscommissaris bevatte enige inconsequenties Nederland te verschepen.
Handje Plak maakte daar een gedichtje bij:
Handje pliek,
ga naar Piek,
gap een koe,
een stukje toe.
Een stukje van de longen
Voor de Duitsche jongen,
Een stukje van de pens
Voor de Duitsche mens,
Een stukje van de lever
Voor de Duitsche strever,
Een stukje van de haas
Voor de Hitlerbaas!
Grote poëzie is dit inderdaad niet. Ronduit gezegd, het was bladzijde na bladzijde uit voor namelijk goede bedoelingen opgetrokken, onbedaarlijke flauwekul. Wat Menno ter Braak opmerkte over de emigrantenliteratuur (het feit dat je tegen Hitler bent, impliceert niet dat je daardoor beter gaat schrijven) geldt natuurlijk ook voor veel verzetspoëzie.
Toegegeven, de wereld kent belangrijkere problemen dan de vraag wie er in februari 1945 «ergens in bezet Nederland» een aantal krakkemikkige anti-Duitse versjes bij elkaar heeft gerijmd. Ik wil ook niet beweren dat ik zes maanden lang in mijn bedje heb liggen woelen omdat ik er maar niet achter kon komen wie zich achter dat vermaledijde pseudoniem Handje Plak verschool. Niettemin, vragen zijn er om te worden beantwoord. Dit minivraagstuk bleef mij bezighouden, totdat ik onlangs op een moment van genade map 1602b uit het Groene-archief ter hand nam. Daarin bevond zich een krantenknipsel dat mij enigszins wijzer maakte. Ik citeer:
Schmelzer plak,
ga naar de markt,
koop een koe,
een stukje toe.
Een stukje van de longen
van de zuilenjongen,
een stukje van de pens
van de zuilenmens,
een stukje van de lever
van de crisiswever.
Kiele, kiele, kiele
Bron: De Telegraaf van 9 maart 1965. Auteur: Telegraaf-columnist Leonhard Huizinga, zichzelf twintig jaar na dato parafraserend. Subject: het in de steigers staande kabinet Cals-Vondeling, waar de auteur niets in zag omdat daar socialisten in zaten, hetzelfde kabinet dat op 22 november 1966 in de zogeheten Nacht van Schmelzer ten val zou worden gebracht. Vreugde in huize Huizinga, waarin Jopie Slim, premier Jonathan de Eerste, Jopie de Zware Jongen, Vara Cals, de Roomse heerser uit het Rode Huis, de politicus die als de verzinnebeelding van de verzuiling en de voorman der staatsruiveniers werd beschouwd «en daarom zijn wij van mening dat Cals vernietigd moet worden».
Handje Plak was Leonhard Huizinga, enigszins beroemd geworden door het kluchtige Adriaan en Olivier, een boek waaraan ik als puber veel plezier heb beleefd. Specialist in «Nederlandse humor in pessima forma» (Eric van der Steen) en «onverdraaglijke flauwiteiten pour épater le bourgeois, waarop men alleen maar met een luid hi hi kan antwoor den» (Menno ter Braak). Als Handje Plak tegen de nazi’s. Als Telegraaf-columnist tegen de roomsen en de roden. Het lijkt mij een bewering met de kracht van bewijs.
Niettemin, honderd procent zekerheid had ik nog steeds niet. Huizinga, die allang is overleden, heeft geen gedenkschriften nagelaten. Hij had ook niet veel te herdenken, behalve het feit dat hij zijn leven lang door de critici is afgekraakt. Wel schreef hij in 1963 het boek Herinneringen aan mijn vader. Zijn vader was de beroemde historicus Johan Huizinga. Daarin staat één opmerking die ons weer een stukje verder brengt. Huizinga sr. stond tamelijk sceptisch tegenover de poëtische aspiraties van Huizinga jr. Desondanks gaf hij hem een wijze raad: «Zoek je inspiratie voor je gedichten? Lees dan het gemengde nieuws. Daar vind je soms in drie regels voldoende inspiratie voor een hele bundel of een klassieke tragedie.»
Handje Plak was Leonhard Huizinga, daar durfde ik langzamerhand de hand voor in het vuur te steken. Ik had mij trouwens veel energie kunnen besparen als ik bijtijds Lisette Lewins studie Het clandestiene boek 1940-1945 (1983) had geraadpleegd. «Handje Plak was Leonhard (Adriaan en Olivier) Huizinga. Het boekje, met tekeningen van de auteur, verscheen in een oplage van 2000 exemplaren bij de Knock-Out Press.»
Et voila!