
Waar Jan Dibbets werkt, kreeg ik volstrekt nieuwe dingen te zien. Onlangs heb ik daar wat over geschreven. Ik noem het figuraties. Een ander woord vind ik er niet voor. Op deze bladzijde staat een fragment van zo’n nieuw werk afgebeeld dat dit jaar, in 2019, is ontstaan. Het is een digitale print. We zien vreemde en onherkenbare flarden en vlekken en slierten van vorm die groen en donkerrood zijn op glimmend wit fotopapier. Dat is een eerste beschrijving. Het kleine papier, 20 x 20 centimeter, is het vierde van een serie van vier bladen die ingelijst naast elkaar aan de wand komen te hangen. Dat is bij Dibbets een manier om werk te laten zien. Een seriële presentatie past bij de formele zorgvuldigheid van zijn kunst. Deze vier bladen lijken op elkaar. We zien onherkenbare figuraties die, elk van de vier, weliswaar verschillend zijn, maar de verschillen zijn even onbenoembaar als de figuraties onherkenbaar zijn.
Het gebeurde dat de kunstenaar, samen met computermensen, aan de gang ging met een miniem detail uit een monochroom fotowerk van hem uit 1974-1975. Meestal gaan kunstenaars verder waar ze gebleven waren. Daar is er uitzicht en verzicht. De monochrome kleurwerken waren vierkante foto’s, drie of vier naast elkaar. Het nauwe vierkant maakte de ervaring van kleur merkbaar strakker. De vormgeving voltrok zich op de rechthoekige manier van minimal art. Toen, met de computer, begon Dibbets te kijken hoe het verder kon gaan. Het bleek een proces van vergroting van details, nog meer vergroting tot er zich rare klonteringen van pixels gingen voordoen. Dat waren nog steeds verbindingen van kleine vierkantjes. Inmiddels waren de kleuren allang onnavolgbaar en artificieel geworden. Maar Dibbets wilde nog verder. De computer werd onder druk gezet tot die zo ongeveer ontplofte. Wat toen ontstond was een wonderbaarlijke betovering. Er kwam een figuratie tevoorschijn die verrassend was maar waar vooreerst geen touw aan vast te knopen was. Toch zit er in het kleine blad een heldere concentratie die exemplarisch is voor wat daar gaande is.
Ondertussen heeft de figuratie ook de levendigheid van met verf geschilderde schilderijen. De wispelturige vormen blijven echter onherkenbaar. Wel zit er in hun ordening iets dat op een schema lijkt, maar verder zijn de vormen nauwelijks te herleiden tot iets wat we kennen. Net als hun kleur zijn ze puur abstract. Dat wil zeggen, ze bestaan nergens anders. Ze zijn niet met de hand gemaakt, ze zijn ontstaan. In zoiets als een digitale ruimte, daar doemden ze op – als onvoorspelbare golfbewegingen uit de diepte van de zee. Gewone schilderijen, wat ze ook voorstellen, zijn met de hand gemaakt. Hun visuele energie komt van handschriften die persoonlijk zijn. De bewegingen van hand en vingers, zijn uitdrukking van de lenigheid van het lichaam. Daarom kunnen mensen instinctief de unieke eigenheid van een handschrift herkennen en ook lezen. Het opgewonden schilderen van Jackson Pollock is een handschrift dat ons uiteindelijk net zo vertrouwd is als de onbeholpen tekeningen van de oerschilders in de grotten van Altamira.
Sinds onvoorstelbaar lang geleden de figuurlijke kunst begon, hebben kunstenaars gebruikgemaakt van kwasten, spatels of wat dan ook, ook hun vingers, om verf aan te brengen en uit te smeren op een oppervlak om daar kleuren tot vorm te brengen. Je hebt een mes nodig om figuren uit hout te snijden, klei kun je kneden met vingers. In Altamira hebben ze eerst tekeningen in de ruwe rotswand gekrast en toen wat kleur toegevoegd. Het waren voorstellingen van jachtpartijen die ze maakten omdat ze die gezien hadden. Zo begon het – toen iemand de vaardigheid bij zichzelf ontdekte zulke schilderingen te kunnen maken. Die legendarische eerste kunstenaar was de verre collega van Pollock en van andere schilders. Ze bedrijven hoe dan ook hetzelfde handwerk. Met eigenaardige handschriften rommelen ze met kleur en komen dan uit bij vormen en figuren die nog nooit eerder te zien waren. Zo verleggen ze steeds opnieuw iets in de manieren waarop wij naar de wereld kijken. Ze beginnen eraan op hun eigen eigenwijze manier. Pollock legde een stuk linnen vlak op de vloer. Op het linnen maakt hij vlekken blauwe en gele verf, los als kluwen, en daaroverheen laat hij andere spatten vallen, en slierten van lijnen die van geen ophouden weten. Het was dat geschilder waarmee het schilderij begon. Maar in het losgelaten schilderij zien we ook figuren ontstaan die daar slinks toch het handschrift zijn binnengeslopen. De vroege vierkante kleurstudies van Dibbets waren nooit helemaal monochroom. Ze zaten vol onregelmatigheden en schakeringen van licht. Juist die storingen zijn het die nu geheel onherken-baar zijn geworden in de nieuwe digitale figuraties.
PS Prochainement sur cet écran zagen we vroeger in de bioscoop toen er nog Franse films vertoond werden. Het nieuwe werk van Jan Dibbets is nog niet in het openbaar te zien geweest. Ik laat weten als het zover is