‘Je kunt beter een keer te vaak je bek opentrekken dan een keer te weinig’, zei hij ooit in een interview.
Dat hebben ze geweten, in Duitsland. De historicus Hans-Ulrich Wehler had over veel zaken een uitgesproken mening en liet die ook horen. En de Duitsers wílden die ook graag horen. In de talloze talkshows op de Duitse televisie was hij een welkome gast. Bijvoorbeeld als het weer eens over de Turken ging. Turkije hoort niet in de EU, was zijn mening. En Turken in Duitsland staan vijandig tegenover integratie. Wehler was het grotendeels met Sarrazin eens.
Wehler was soms een irritante verschijning wanneer hij weer eens zelfbewust zijn meningen verkondigde. Maar hij was tegelijk een interessante verschijning. Hij was ervan overtuigd dat een historicus de plicht had zich in het maatschappelijke debat te mengen. ‘Geschiedenis kun je alleen als kind van je eigen tijd bedrijven. Je moet politiek kleur bekennen.’
Hij heeft altijd politiek kleur bekend. Ook al was dat soms de verkeerde. Bruin bijvoorbeeld. Als tienjarig jongetje werd hij lid van het Deutsche Jungvolk, de kinderclub van de Hitlerjugend. En dat terwijl hij uit een protestants milieu kwam waar men niets moest hebben van ‘die bruine heidenen’. Zijn ouders stamden af van Nederlandse Hugenoten die zich in de buurt van Siegen in Noordrijn-Westfalen hadden gevestigd.
Achteraf zegt hij dat hij zonder de ervaringen in de oorlog nooit geschiedenis was gaan studeren. Wrede ervaringen waren dat. Aan het eind van de oorlog moest hij in dienst van de brandweer verkoolde lijken bergen uit gebombardeerde huizen in Keulen. Later heeft hij zich uitvoerig met de vraag beziggehouden hoe het tot die wrede oorlog is kunnen komen. Zijn Habilitationsschrift ging over Clausewitz en de ontwikkeling van absolute tot totale oorlog.
Zijn belangstelling voor geschiedenis kwam na de oorlog maar langzaam op gang. Hij groeide op in Gummersbach, een stadje waar alles om sport draait. Wehler was een getalenteerde middenafstandsloper en draafde ook nog op het middenveld van de succesvolle handbalclub. Zijn studie geschiedenis in Keulen kon hem weinig boeien. De manier waarop het vak beoefend werd, beviel hem niet. Te zeer gericht op grote gebeurtenissen en grote personen.
Een Fulbright-beurs bracht hem naar Amerika. Daar kwam hij in aanraking met een andere vorm van geschiedschrijving: sociale geschiedenis. Zijn belangstelling daarvoor werd tevens aangewakkerd door de talrijke discussies met zijn jeugdvriend uit Gummersbach, de latere socioloog en filosoof Jürgen Habermas. Wehler en Habermas zijn altijd vrienden gebleven. In de Frankfurter Allgemeine Zeitung schreef Habermas vorige week een mooi in memoriam.
Later zou Wehler met zijn methode van sociale geschiedschrijving in Duitsland school maken. ‘De Bielefeldse School’ is onlosmakelijk met zijn naam verbonden. Zelf schreef hij het standaardwerk: vijf vuistdikke delen onder de titel Deutsche Gesellschaftsgeschichte. Het eerste deel verscheen in 1987, het laatste in 2008. De behandelde periode begint in 1700 en eindigt met de val van de Berlijnse Muur. ‘De geschiedenis eindigt bij gisteren’, zei hij ooit.
Wehlers wil om de geschiedschrijving anders aan te pakken dan zijn leermeesters stuitte aanvankelijk op veel weerstand. Tot twee maal toe werden zijn voorstellen voor zijn Habilitationsschrift afgewezen. Het Amerikaanse imperialisme mocht niet vanwege het gevaar een bevriende natie voor het hoofd te stoten. En Bismarck mocht niet omdat het ernaar uitzag dat Wehler hem van zijn voetstuk wilde halen. Toen werd het Clausewitz. Daarna is Wehler maar liefst dertien keer bij sollicitaties afgewezen voordat hij eerst in Keulen en later in Bielefeld aan de slag kon. Niemand zat op de strijdbare historicus te wachten. Zijn liefde voor provocatie en polemiek leefde hij in de jaren zestig uit in de talloze debatten met studenten van de protestgeneratie. Hij doceerde over de net ontdekte, vroege geschriften van Marx. ‘Na de colleges discussieerden we urenlang, tot ik er hees van werd.’
Hoe strijdbaar Wehler was, bewees hij vooral in de Historikerstreit van 1986. Daarin ging het om de vraag wat erger was: het stalinisme of het hitlerisme. Samen met onder anderen Habermas verzette hij zich fel tegen die vergelijking, omdat die de Duitse schuld aan de holocaust bagatelliseerde. Wehler riep later zichzelf en zijn medestanders uit tot overwinnaars.
Zijn laatste grote strijd was die tegen de groeiende sociale ongelijkheid in Duitsland. Hij schreef er vorig jaar nog een boek over. Daarin noemt hij de almaar breder wordende kloof tussen arm en rijk een bedreiging voor de democratie. Op klassiek-linkse wijze neemt Wehler stelling tegen het neoliberalisme en het turbokapitalisme. ‘Het meeste geld belandt toch telkens weer bij de rijken’, fulmineerde hij vorig jaar in een interview met Der Spiegel. ‘Neem de Oetkers hier in Bielefeld (de puddingfabrikantenfamilie – av), die beschikken over een privé-vermogen van vele miljarden. Daar kun je met je pet niet bij, ook al roep ik er niet meteen toe op hun villa’s te bestormen.’
O ja, en dan was er nog die kleine strijd over de Grote Oorlog, vlak voor zijn dood (zie hiervoor ook het artikel op pagina 38). In een bespreking in de Frankfurter Allgemeine van een nieuw standaardwerk over de Eerste Wereldoorlog maakte hij terloops gehakt van het in Duitsland razend populaire boek The Sleepwalkers van Christopher Clark. Volgens Clark was Duitsland niet de hoofdverantwoordelijke voor de Grote Oorlog. Wehler vindt van wel. ‘Clark poetst op verbluffend eenzijdige wijze het massieve Duitse aandeel weg’, schreef Wehler. Die meedogenloze toon, die onstuitbare wil tot polemiek – Duitsland gaat Wehler missen.