Over de eerste twee heb ik al uitgebreider geschreven, nu nog even kort: Reisels autobiografische roman beschrijft in een uitgekiende structuur de wording van de onverzettelijke schrijfster die ze is; Durlacher overtreft zichzelf met een pijnlijk verhaal over leed dat generaties lang voelbaar blijft.
Superduif heb ik nog maar net gelezen. Het is een soort anti-coming of age-roman, geschreven vanuit het perspectief van een meisje dat iedere dag wakker wordt met diepe weerzin tegen het leven. En geen onuitgesproken weerzin, nee, gewoon gillen, klauwen in het kussen, huilen. Als enig kind van late ouders voelt Bonnie zich tegelijkertijd ten diepste verplicht er iets van te maken. Op een dag merkt ze dat er een grotere rol voor haar is weggelegd: ze kan veranderen in een duif en dan mensen redden. De dag dat ze dat voor het eerst voelt, is ook de dag dat er een nieuw meisje in haar klas komt, Ine, met wie ze bevriend raakt. Ine is ook de enige die meegaat in het duivenverhaal. Het klinkt als een absurd gegeven met veel potentie om vervelend uit te pakken, maar Superduif vond ik een diep ontroerend, en zelfs aangrijpend boek. Prachtig geschreven, in een heldere, oorspronkelijke stijl, en in zekere zin meedogenloos. Veel is er al geschreven over pubers en weerzin en ouder worden, maar niet eerder zag ik een haperend levensgevoel zo fantasievol en tegelijkertijd naakt verwoord.

Wanda Reisel, Plattegrond van een jeugd. Contact, 221 blz., € 16,95; Jessica Durlacher, De held. De Bezige Bij, 386 blz., € 24,90; Esther Gerritsen, Superduif. De Geus, 189 blz., € 18,90