Panda Bear is drummer van Animal Collective, een kleurrijk gezelschap uit New York dat alle banden met conventies heeft doorgeknipt en daar bijzonder succesvol mee is geworden. De band kruist noise, folk en ambient en maakt daar vreemd-extatische popmuziek mee, waarvan het buitenissige op het podium nog eens wordt onderstreept door een hardnekkige voorkeur voor macabere dierenmaskers. Niet voor niets zijn ze vaandeldragers geworden van de onduidelijke freak folk-beweging, een verdomhoek voor onclassificeerbare acts waar ook Joanna Newsom en Devandra Banhart in worden gedrukt.

Waar Animal Collective in een permanente lsd-trip verkeert, is Panda Bear (alias Noah Lennox) in zijn solowerk stukken bescheidener. Hij lijkt zich opzettelijk 180 graden van de drukte van zijn moederband af te draaien, op zoek naar rust en bezinning. Niets onderschrijft dat meer dan het pastorale debuut Young Prayer, een kaal en ongemakkelijk werkstuk dat hij, niet gespeend van enig gevoel voor drama, slechts met een gitaar en microfoon opnam in het huis van zijn pas overleden vader. De plaat liet zich dan ook beluisteren als een muzikaal rouwproces van een lamgeslagen jongen die heel diep in zijn ziel was gesneden. De luisteraar kon zich slechts bedrukt afvragen of het ooit nog goed zou komen.

Het antwoord laat zich op de opvolger Person Pitch gemakkelijk raden. Lennox geeft het al in de eerste minuut weg: ‘Coolness is having courage/ Courage to do what’s right/ I just try to remember always to have a good time’, zingt hij gelouterd, over een achtergrond van galmende gospel en het handengeklap dat daarbij hoort. Als een mantra, alsof hij zichzelf nog eens extra wil overtuigen van zijn eigen geluk. Drie jaar na Young Prayer is er van de zwaarmoedige Panda Bear weinig over. Hij trouwde, kreeg een kind en verhuisde naar Lissabon.‘There’s a shitload of sunlight’, vat Lennox zijn nieuwe woonplaats ergens kernachtig samen. Het is een even typerende omschrijving voor Person Pitch, dat klinkt als het werk van iemand die alle schepen achter zich verbrand heeft. Het is het geluid van heropleving.

Lennox laat de gitaar hier grotendeels voor wat ze is en omhelst de elektronica – de sampler in het bijzonder – maar gebruikt deze op een nostalgische, amoderne manier. De gedachten dwalen specifiek af naar het Californië van 1968: zonnig en een tikje psychedelisch. Herhaling is het toverwoord. Neem het echoënde sleutelstuk Bros: een piepklein gitaarmotiefje van twee seconden, dertien minuten lang herhaald zodat Lennox naar hartelust kan stapelen: torenhoge lagen stem, exotische percussie, zoete harmonieën, en vooral veel zondoordrenkte melodieën die elkaar speels blijven afwisselen.

Coupletten of refreinen bestaan niet: melodieën worden beurtelings als ongeduldige kinderen op de muziek losgelaten. Zo ontstaat één lange ketting van geluksmomenten, die toch nergens zoetsappig wordt. Lennox strooit gul met plagerige samples: bussen trekken op, kippen kakelen, uilen roepen, water borrelt, en allemaal dwars door de muziek heen. Je zou haast denken dat Lennox zich een beetje geneert voor zijn plotselinge welvarendheid en het op deze manier wat wil verbloemen. Helaas, het zijn vergeefse afleidingsmanoeuvres die niets inboeten aan de totale tevredenheid die van de hele plaat afdruipt. Dit is één lang muzikaal happy end, dat eigenlijk te veel klinkt als een rijk final statement van iemand die nog veel te jong is om er nu al mee te stoppen.

Panda Bear, Person Pitch (Paw Tracks)