Geliefden uit een vorige roman opnieuw op laten draven maar nu zijn ze heel wat jaren verder. Ze hebben een leven achter de rug en dan lopen ze elkaar weer tegen het lijf. Net zoals het soms in ‘het echt’ gaat, of zoals je denkt dat het in het echt zou kunnen gaan. Maar ‘echt’ bestaat natuurlijk helemaal niet in de romankunst, dat is een dwaas verzinsel, echt is een droom, een rare constructie die alleen heel in de verte op het echte lijkt. Zeggen of denken mensen ooit de dingen die schrijvers ze in romans laten denken en zeggen? Laat me niet lachen.
Herman Stevens ging in zijn nieuwe roman de uitdaging aan. Daar heb je ze weer, de twee personages uit de roman Moederziel (2007). Jongen groeit daarin in Rotterdam op bij zijn moeder die een balletschool heeft. Hij wordt verliefd. Op Saskia. Wat waren ze verliefd! En toch groeiden ze uit elkaar. Banale gegevens natuurlijk, maar wat wist Stevens er een fraaie roman van te maken, ik schreef er een gloeiende bespreking over. ‘Mooier kan niet’, schreef ik destijds, en: ‘Zorgvuldig werkte Stevens aan een wonderlijk geslaagde stijl die ik hier nu maar omschrijf als dromerig realisme.’ Ja, dromerig realisme, geen gekke omschrijving, ook in deze nieuwe ‘vervolgroman’ blijft Stevens trouw aan zijn literaire uitgangspunten. Saskia heet nu weer zo, de man op veel oudere leeftijd heet Rein, in Moederziel heette hij Wessel. Rein van Dam is schrijver, ja, van romans als deze. Wessel was destijds alleen puber. Stevens wijst af en toe naar zijn moederzielboek maar je hoeft het niet te kennen, daar gaat het niet om. Is terugkeer naar een oude liefde mogelijk? Dat is de vraag. En dan heb ik het niet alleen over de liefde van Saskia en Wessel, maar ook over de terugkeer van Herman Stevens naar een oude literaire liefde, naar zijn roman Moederziel.

Hij wilde zeker niet dezelfde roman schrijven en zocht het verschil vooral in een andere stilistische aanpak. In Moederziel overheerst het dromerig realisme, de soms uitdijende beschrijvingen van interieurs, het innerlijk behang van de personages, meisjes in een balletschool, wandelingen, verlangens. Meer lyriek, bedoel ik. In dit ‘vervolg’ veel kortere zinnen. ‘Ze hadden op het station afgesproken, net als vroeger. Vroeger waren ze vijftien jaar oud, alleen op de wereld.’ En een stukje verderop: ‘Het begon te bliksemen toen ze het station zagen. Het was al na middernacht. Ze haastten zich naar binnen voor de laatste stoptrein naar Amsterdam. Hij kwam net binnenrijden.’ Zulke zinnen trof je in Moederziel niet aan. Kort, bijna staccato, koortsachtig, het geeft deze roman iets jachtigs, alsof de schrijver de lyrische taal van een oude jeugdliefde van vroeger niet meer vertrouwt. Hij wil in de stijl laten zien dat zijn helden op latere leeftijd in het leven gepokt en gemazeld zijn. De teleurstelling daarover loert al op de eerste bladzijde. Ook anders zijn de dialogen. Het zijn nu razendsnelle woordenwisselingen, die realisme suggereren, maar steeds langs realisme schuren. Al bevinden we ons in realistische steden en op ‘echte’ locaties. Maar deze keer krijgen we minder details, al zijn de vele valse opmerkingen over Den Haag bijzonder geestig.
Rein fabuleert er lustig op los, we bekijken de wereld steeds via zijn blik, en Stevens laat hem de grenzen van de kioskboekjesstijl rustig overschrijden. ‘Rein vond elke keer weer een interessante nieuwe vrouw’, staat er bijvoorbeeld. Wat zijn dat toch, ‘interessante nieuwe vrouwen’? Geen idee, maar Rein weet het blijkbaar wel. De roman gaat dan de richting op van de mooie-mensen-literatuur. Zeker in de scènes die zich in Californië afspelen dreigt het steeds verder die kant op te gaan. Veel wijn drinken, leuke blonde mannen en vrouwen en heen en weer rijden naar mooie plekken. En zinnen als: ‘Zij was de vrouw die naar de zon rook.’ Wel mooi, maar toch.
Gelukkig blijven de pakkende, wonderbaarlijke zinnen in de meerderheid. Ook wanneer het over schrijven gaat, gooit Rein er ideeën uit die me deden twijfelen aan zijn schrijftalent. ‘De wereld was een code en hij zou ontcijferen waar het werkelijk om ging.’ Denken schrijvers dit soort dingen? Moet je schrijven over waar het werkelijk om gaat? Ik heb zelf geen idee, maar anderen wie weet wel. Erg geestig (en waar!) wordt het overigens wanneer Rein terugdenkt aan een ruzie met Winnie, een collega-schrijver. ‘Het maakte niet uit dat hij betere recensies kreeg. Winnie wist hoe dat kwam. Hij schreef pure literatuur. Zij schreef over wat ze meemaakte. Daarna waren ze een tijdje geen vrienden meer.’
Maar toch, je kunt van alles beweren over dit boek, dat het sentimenteel is, dat de wereld niet in brand staat, dat alles in de lucht blijft hangen en dat niets wordt uitgesproken. Dat de problemen erin miniem zijn. Dat de figuren als oude gladiatoren om elkaar heen cirkelen. Dat dit boek hardop droomt. Maar gaat het daar niet om in literatuur? De zinnen lispelden steeds luider, scherper, hun verlangen werd groter en groter. Ze zwaaiden steeds dwingender naar me en begonnen me mee te slepen. En de beklemmende melancholie sloeg verder en verder toe naarmate het einde dichterbij kwam. Stevens kreeg het dus helemaal voor elkaar. Ik geloofde alles. Misschien heeft die Rein gelijk en is deze roman een geslaagde poging te ontcijferen waar het werkelijk om gaat.
Beeld: Geen dromerig realisme meer bij Herman Stevens (BOB BRONSHOFF)