Renée Frissen – ‘De grote blinde vlek is sociale verbondenheid. Dat is heel essentieel’ © Renate Chede

Ze meldde zichzelf aan als kandidaat voor deze interviewserie, want ze vindt dat er over integratie en inburgering op politiek niveau niet de goede gesprekken worden gevoerd. Als Renée Frissen er iets over zou mogen zeggen, dan zijn er volgens haar wel een aantal dingen die structureel beter kunnen. Sterker nog: als ze zelf ook maar enige ministeriële verantwoordelijkheid zou hebben voor migratie en asiel en dingen zouden lopen zoals ze nu lopen, dan zou ze zich ‘echt schamen’.

Renée Frissen (37) zit aan een terrastafeltje in Amsterdam-West, gebogen over een blocnote, ‘om zich nog even voor te bereiden’, hoogzwanger van haar derde – twee weken later zal ze bevallen van een zoon – en in haar verlof van haar baan als mededirecteur van OpenEmbassy, een organisatie die nieuwkomers helpt ‘zinnig, waardig en vlot’ hun weg te vinden in Nederland, zoals hun website meldt. Sinds ze de organisatie zelf in 2015 oprichtte, is die uitgegroeid van een simpele helpdesk tot een organisatie met een team van twaalf vaste medewerkers, zes stagiairs en een netwerk van duizenden vrijwilligers, werkzaam voor tientallen gemeenten. Zelfs vanuit het buitenland is er al interesse voor hun praktijkonderzoek en actie-advies.

Advies aan de (in)formateur

Deze weken laat De Groene onafhankelijke deskundigen aan het woord. Welke stappen moeten op hun terrein in de komende vier jaar worden gezet? Wat moet er in het regeerakkoord komen?

Ze zou zich schamen omdat Nederland zich consequent niet aan internationale verdragen houdt, verklaart ze. ‘En dat raakt het integratievraagstuk. Omdat we geen keuzes durven te maken over migratie misbruiken we het inburgeringsbeleid als afschrikmiddel. Dat vind ik heel dom. Dan ga je voorbij aan politiek, je kunt verschil van mening hebben over hoe open of gesloten een samenleving moet zijn, maar je maakt de keuze om mensen die hier al zijn te gebruiken om mensen die nog moeten komen af te schrikken. Terwijl er ook nog eens helemaal geen bewijs is dat dat werkt, er zijn geen pull-factoren vanuit Nederland, maar vooral push-factoren vanuit het thuisland.’

Vanaf januari volgend jaar treedt de nieuwe Wet inburgering in werking. Frissen maakt zich ook daarover grote zorgen. Het is weliswaar een verbeterde versie van de huidige wet, maar ze ziet nu al hoe gemeenten zich blindstaren op de invoering. ‘Net als met de decentralisatie van de jeugdzorg gaan er ook nu taken van het rijk naar gemeenten, en ook nu is er maar beperkt geld. Het gevolg is dat het vooral een plat inkoopproces is. Gemeenten nemen weinig tot geen ruimte om na te denken over de vraag: als wij de regie krijgen, hoe willen wij het dan organiseren voor onze nieuwe inwoners?’

In 2015, het jaar van de grote asielinstroom vanuit onder meer Syrië, was Frissen als vrijwilliger betrokken bij een noodopvang voor vluchtelingen. Ze ontdekte daar dat veel vluchtelingen met onbeantwoorde vragen zaten. Ook wist ze dat er veel Nederlanders waren die graag wilden helpen. ‘Laten we hen aan elkaar koppelen’, bedacht ze. Samen met software-programmeur en Syrisch statushouder Ahmad Kabakibi besloot ze een helpdesk op te zetten, waar vluchtelingen vragen konden stellen. Hij ontwikkelde de software, zij organiseerde een groot netwerk van vrijwilligers. ‘We hebben het met nieuwkomers samen getest en bedacht wat mensen nodig hadden, in welke talen we het moesten doen. Zo ontstond al snel een enorme community.’

Zelf werkte ze toen nog als actie-onderzoeker bij het Instituut voor Publieke Waarden, maar ze gaf haar baan op toen ze ontdekte dat die helpdesk eigenlijk veel meer vertelde. ‘De vragen gingen over van alles: de afvalstoffenheffing, hoe je kwijtschelding kunt aanvragen, hoe je je kunt aanmelden voor de kinderopvang. Ook hoorden we vaak dat de manier waarop vrijwilligers met de mensen omgingen, werd ervaren als denigrerend en niet gelijkwaardig. Het inzicht van dat jaar was: die helpdesk is geen doel, maar een middel om het systeem beter te maken. Het legt blinde vlekken bloot. Tot op de dag van vandaag kijken we op deze manier naar wat mensen ons zelf vertellen, daar proberen we patronen in te ontdekken, vanuit praktijk naar systeem. Dat is de kern van ons werk.’

‘Wij horen elke dag mensen die zeggen: ik wil een netwerk hebben, vrienden maken’

De oude helpdesk is ondertussen ingeruild voor de Welcome-app: als nieuwkomer kun je daarop zien wat er in je omgeving te doen is, mensen vinden met wie je in gesprek kunt gaan. Er zitten nu dertienduizend mensen op, van wie de helft nieuwkomers. Een enorm netwerk dus, on- en offline, en een bron van informatie voor de onderzoekers van OpenEmbassy. ‘Die community laat ons constant zien waar op dit moment de vragen liggen, die zijn bijvoorbeeld anders dan vijf jaar geleden. Er zijn ook andere groepen.’ Bewust heeft Frissen ook veel mensen met een nieuwkomersachtergrond in haar team, onder wie ook mensen uit voormalig Joegoslavië. Daarnaast leiden ze nieuwkomers op tot consultants die gemeenten adviseren. ‘Dat zijn er inmiddels 150, dragende sleutelfiguren in die gemeenschappen. Via hen staan we goed in verbinding met tal van groepen.’

Een voorbeeld. ‘Toen afgelopen jaar de lockdown kwam en de scholen dicht gingen, klopte een Syrische buurvrouw aan bij iemand uit ons team. Ze vroeg of hij kon helpen met lessen van haar zoon omdat ze het niet begreep. Mijn medewerker dacht: zij is vast niet de enige die hiermee kampt. Wij zijn toen gaan rondvragen, toen bleek dat veel mensen uit landen als Syrië, Bulgarije, Polen en Eritrea die omschakeling naar thuisonderwijs moeilijk vonden. Zo zijn we begonnen met een project “thuisonderwijs maatjes”. We ondersteunen inmiddels duizend kinderen. Structureel, op verzoek van de ouders zelf. We zien nu dat de relatie met ouders en school veel systematischer aandacht vraagt. Daarom hebben we actie-onderzoekers in ons team gevraagd om eens wat dieper in een aantal casussen te duiken. Die kennis bespreken we daarna weer en we betrekken het onderwijssysteem erbij.’

Het grote probleem in Nederland is het ontbreken van een integratiebeleid, aldus Frissen. ‘Er is effectief wel een directeur integratie bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar de wet die we voeren is een inburgeringswet. En inburgering is maar een klein onderdeel van integratie. Inburgering biedt taalonderwijs en streven naar deelname op de arbeidsmarkt of in het onderwijs. Integratie is erop gericht mensen zo goed mogelijk mee te laten doen in de samenleving. In brede zin. Zodat mensen een volwaardig leven kunnen leiden. Want aangezien, of we dat nu leuk vinden of niet, mensen hier nu eenmaal zijn en verreweg de meesten ook zullen blijven, kun je er beter voor zorgen dat ze dat lukt. Voor de mensen zelf, maar ook voor Nederland, de economie, de sociale cohesie in de wijk, er zijn zoveel factoren waar integratie effect op heeft.’

Groot-Brittannië laat zien dat het anders kan. ‘Hun visie op integratie is onderbouwd met jarenlang onderzoek door een team van wetenschappers onder leiding van Allison Strang. Zij hebben in 2004 een opdracht van de Britse overheid gekregen: onderzoek nu eens grondig wat we weten over integratie. Ze hebben honderden nieuwkomers geïnterviewd, hun verhalen getoetst aan die van maatschappelijke organisaties uit het veld, daarnaast hebben ze uitgebreid internationaal literatuuronderzoek gedaan. Uiteindelijk hebben ze daaruit een “Indicators of Integration Framework” ontwikkeld; veertien indicatoren, veertien verschillende domeinen: als die op orde zijn, voor het individu én voor de groep, dan kun je zeggen dat mensen zijn geïntegreerd. Belangrijk hierbij is dat het een samenwerking is, dat verschillende mensen aan zet zijn: nieuwkomers zelf, de buurt, de overheid en het maatschappelijk middenveld.’

Van die veertien elementen bevat de inburgeringswet er drie: gegarandeerde huisvesting, toegang tot taalonderwijs en toegang tot informatie over de Nederlandse cultuur. ‘Vanuit de verzorgingsstaat is er ook toegang tot zorg en welzijn, zoals de ggz, de huisarts en kinderopvang, maar dat is niet altijd inclusief georganiseerd’, vervolgt Frissen. ‘De grote blinde vlek is echter sociale verbondenheid. Dat is heel essentieel. Wij horen elke dag mensen die zeggen: ik wil mee kunnen doen, een netwerk hebben, vrienden maken, Nederlanders leren kennen, me veilig voelen bij organisaties. Hier organiseren we vanuit beleid niks op.’

Dat doen de Britten wel. ‘Zij hebben een intelligente visie op integratie’, vervolgt Frissen. ‘Het fascinerende is dat toen ze het onderzoek hadden afgerond er een nieuwe regering kwam die zei: “Dank je wel, hier is de la.” Maar het wetenschappelijke team is doorgegaan met onderzoek doen en data verzamelen, en toen er in 2015 ook in Engeland veel asielaanvragen kwamen, is het weer uit de la gehaald.’ Opmerkelijker nog: de Britse regering heeft er een jaar later officieel integratiebeleid van gemaakt. ‘De minister benadrukte daarbij dat integreren een wederkerig proces is, dat het niet gaat lukken als de ontvangende samenleving er niet ook aan gaat staan, dat het dynamisch is, dat het moet worden bekeken per individu, dat ze vertrekken vanuit het uitgangspunt: nieuwkomers komen ons ook iets brengen, laten we daarvan uitgaan. Zij zei dat expliciet. Ik dacht: wauw, dit is zo anders dan in Nederland.’

De grote verandering van de nieuwe inburgeringswet is dat gemeenten de regie krijgen, terwijl eerst nieuwkomers verantwoordelijk waren voor hun eigen onderwijs. Gemeenten kopen vanaf 2022 inburgeringsonderwijs in en bieden dat vervolgens aan nieuwkomers aan. Daarbij zijn er verschillende routes die je als nieuwkomer kunt volgen, en het taalonderwijs wordt verhoogd naar B1. Op dit moment moet een nieuwkomer een diploma op taalniveau A2 halen (Nederlands voor beginners), dat gaat een stapje omhoog naar B1 (voor gevorderden). Maar ook zijn er veel meer sanctiemogelijkheden dan in de vorige wet; er worden vaker boetes gegeven als je niet doet wat er van je wordt verwacht. ‘Dus weer worden burgers vanuit wantrouwen benaderd’, zucht Frissen. ‘Een kapitale fout. Alsof we niets hebben geleerd van de toeslagenaffaire. Minister Hoekstra zei tijdens de verhoren hierover, en ik parafraseer: “Het landde bij mij pas echt toen ik in gesprek ging met de ouders en ik zou willen dat we dat eerder hadden gedaan.” Nu gaan we een heel nieuw stelsel inrichten voor de meest kwetsbare burgers die we hebben, niet omdat het kwetsbare mensen zijn maar omdat ze dat worden in Nederland, en niets van dat alles. We praten niet met ze, zien ze niet als mede-ontwikkelaars, zien ze niet als mensen met kennis. We zien ze in het beste geval als mensen die we moeten helpen, en in het slechtste geval als mensen die we moeten sanctioneren.’

‘Ga er maar van uit dat mensen die vluchten mensen zijn die je wel wilt hebben als land’

Het begon hoopvol. ‘Wouter Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft gezegd dat hij het met de nieuwe inburgeringswet anders wilde doen dan normaal, zo moest het een lerend stelsel worden. Maar in de praktijk valt dat tegen. Wij werken voor zo’n veertig tot vijftig gemeenten en hebben dus een goed overzicht. Bijna niemand is bezig met die vraag: hoe gaan we ons beleid lerend ontwikkelen? Ik zie ze vervallen in oude fouten. Gemeenten kopen gefragmenteerd in, gaan weer een heel klassieke relatie aan met de aanbieders, waarbij de gemeente de klant is, in plaats van de nieuwkomer. En er wordt nu al voor vier jaar een product ingekocht, terwijl dat product nog niet bestaat. Niemand weet nog hoe die nieuwe routes gaan uitpakken. In elk commercieel corporate bedrijf zouden er eerst korte cirkels van ontwikkeling worden ingericht: beginnen met een product, klein, dat testen in de praktijk, het beter maken, dan wat groter. Maar als het over publieke middelen voor kwetsbare burgers gaat, gaan we net doen alsof dat niet kan.’

Nu puntje bij paaltje komt is het dus gewoon weer een inkoopvraagstuk, waarbij vooral de grote organisaties de aanbestedingen winnen. Ze maakt zich er echt heel veel zorgen over, herhaalt Frissen: ‘De reflex is vooral: nog meer overheid, meer professionals, meer bureaucratie, en: meer checklists waar de burger aan moet voldoen. En voor de duidelijkheid: het is geen marginaal vraagstuk. Er zijn gemeenten waar nieuwkomers op dit moment een kwart van het uitkeringsbestand uitmaken. Bovendien moeten gemeenten dit jaar weer meer mensen huisvesten door de achterstanden bij de ind die nu weggewerkt worden. We zien onder mensen die hier zo’n vijf jaar zijn meer scheidingen en dus behoefte aan meer sociale huurwoningen, die er niet zijn, met dakloosheid tot gevolg, en corona heeft deze groep natuurlijk extra hard geraakt in het thuisonderwijs, het verliezen van banen, in eenzaamheid.’

Frissen benadrukt dat het belangrijk is om uit de uitkering te komen, zowel voor Nederland als voor die mensen zelf, maar om dat te bereiken moet je breder kijken: ‘Duitsland heeft het consequent vanaf het begin veel beter gedaan, met dezelfde groep mensen als wij. Daar hebben ze zich gericht op leerwerktrajecten, waarbij taal consequent werd gekoppeld aan doen. Na een paar jaar was vijftig procent van de nieuwkomers aan het werk, in Nederland was dat 25. In de nieuwe wet is er wel meer erkenning dat dit belangrijk is, maar de grootste groep is er al zes jaar.’

De consequentie van geen breed integratiebeleid hebben, is dat het uiteindelijke doel, mensen mee laten doen, niet wordt bereikt. ‘Het gevaar is dat er aanbod wordt ontwikkeld dat niet aansluit bij wat nodig is. Dat mensen nog steeds slecht inburgeren. Dan hebben ze wel hun taaldiploma, maar kunnen ze nog niets omdat wij ze niet goed hebben voorbereid op de arbeidsmarkt. En veel belangrijker, dat we ons zo blind hebben gestaard op dat inburgeren dat we niet hebben nagedacht over wat er nog meer nodig is om zelfstandig te functioneren in de gemeente. Kunnen mensen op al die veertien domeinen actief zijn? Hebben ze de toegang? Of zijn we over een paar jaar weer in de positie waarin we al jaren staan? Omdat er niet vanuit de mensen zelf wordt gedacht.’

Binnen een breder integratiebeleid zouden ook de Europese arbeidsmigranten moeten vallen, vindt Frissen. ‘We hebben het steeds over mensen die gevlucht zijn, maar deze vraag moet je ook hebben over arbeidsmigranten. Daar hebben we helemaal niets voor georganiseerd. Als je gevlucht bent, heb je op z’n minst een klantmanager die je informeert over de mogelijkheden. Dat is bij deze groep niet het geval, waardoor mensen erg alleen staan. We zien veel. Ik kom nu via ons Thuisonderwijs-maatjesproject in aanraking met kinderen van Polen, Bulgaren, Roemenen. Ouders vinden geen aansluiting met school, hebben geen overzicht over de voorzieningen. Ik zie een totaal onvermogen bij gemeenten om hiermee om te gaan. Terwijl we toch ervaring hebben met de arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko. De hele integratiediscussie begon daarmee. Wij hebben deze nieuwe mensen blijkbaar nodig voor werk, dus dan kunnen we ze beter eens vragen wat zij nodig hebben.’

Want zo simpel is het volgens haar: zie mensen zelf als een bron van kennis, zet ze in bij de oplossingen die je ontwikkelt, dan heb je een grote kans dat die oplossingen werken. ‘Voor gemeenten zetten we regelmatig een ontwerpproces op, dan zetten we ambtenaren en nieuwkomers die we speciaal daarvoor opleiden bij elkaar. Vaak gebeurt er iets bij die ambtenaren, zeggen ze opeens: o, zit dat zo? Zo kwamen ambtenaren erachter dat in die taalklassen alle niveaus door elkaar werden gezet. Er werd alleen gekeken wanneer de docent kon, de zaal vrij was, of het rooster paste. Toen zei een nieuwkomer: als ik het voor het zeggen zou hebben, zou ik mensen met een bepaald opleidingsniveau bij elkaar zetten, of mensen met kinderen die aan schooltijden vastzitten. Differentieer, dat werkt beter.’

Terug bij de formatie. Renée Frissen gaat ervoor zitten. ‘Er kan structureel veel beter. Ten eerste: heb een keer de balls om je uit te spreken over migratie. Op cijferniveau. Zeg maar: hoeveel mensen mogen er naar Nederland komen? Want dat durft nu niemand: links zegt “iedereen” en rechts zegt “niemand”. Onderbouw het, leg uit wat we kunnen dragen. Je kunt nagaan wat het vraagt van een samenleving om mensen in de verzorgingsstaat op te nemen. Zolang we natiestaten hebben, zullen we hier een uitspraak over moeten doen. Dan hoef je niet de inburgering als stoplap te gebruiken voor het feit dat je aan de voorkant geen keuzes durft te maken.

Neem daarna de mensen die blijven serieus, bedenk met hen samen wat ze nodig hebben. Ontwikkel een integratiebeleid. Kijk bijvoorbeeld naar Engeland, neem dat model als uitgangspunt, het is gebaseerd op de ervaring van mensen zelf. Benoem: wie doet eigenlijk wat? Wat kunnen we als overheid en wat kan het maatschappelijk middenveld? Maak keuzes. Er is best veel draagvlak in de samenleving, maar als we de hele tijd mensen die mee zouden kunnen doen afhankelijk laten zijn van ons, ze constant als slachtoffer zien, als mensen die we moeten helpen, dan brokkelt dat draagvlak langzaam af. Ga er maar van uit dat mensen die vluchten mensen zijn die je wel wilt hebben als land, zij konden hier komen, namen initiatief. Ik zie vooral mensen die graag mee willen doen. Laten we ze vanuit gelijkwaardigheid benaderen en stoppen met hun potentieel te verspillen.’