Ik stel me soms voor dat ik bij een therapeut zit - of nee, laat ik het eens omdraaien: ik bén therapeut. Opheffer komt langs, want hij heeft psychische problemen.
‘Wat is er, mijnheer Opheffer?’ vraag ik.
Opheffer zegt: ‘Als ik dit doe, hoor ik steeds de stem van mijn vader die me tegenhoudt, en doe ik dat, dan hoor ik steeds de stem van mijn moeder die het er niet mee eens is.’
‘Hoe oud zijn uw ouders?’
‘94 en 84, mijnheer de therapeut.’
‘En ze leven nog?’
‘Mijn vader is dood, mijnheer de therapeut.’
Als therapeut zou ik dan zeggen: ‘Mijnheer Opheffer, wordt het niet eens tijd om te stoppen met last te hebben van uw ouders? Dit is toch te gek!’
Ik denk dat ik die therapeut gelijk zou geven.
Ander geval: er komt een vrouw van 84 bij de therapeut. Laten we net doen of het mijn moeder is.
‘Wat scheelt er aan, vrouwtje?’
‘Ik heb last van de oorlog, mijnheer de therapeut.’
‘Mevrouw, die oorlog was meer dan vijftig jaar geleden. Wordt het niet eens tijd om daarmee op te houden?’
Op een gegeven moment weet je hoe de mechanismen werken maar kun je er niets meer aan doen. Je ouders frustreren je (Freud spreekt van Hemmung, wat remming betekent), je verzet je tegen die frustratie en je weet er behoorlijk mee om te gaan, maar toch voel je iedere keer weer die remming. Zo moet het mijn moeder ook vergaan: ze heeft haar eigen methode gevonden om de oorlog te verwerken, maar telkens als er iets gebeurt dat over de oorlog gaat, raakt ze weer overstuur.
Ergens is er een lijntje - ik stel het me altijd voor als een touw waaraan een anker zit - dat verzonken is in een naargeestig verleden en pas in het heden ergens aan de oppervlakte komt. Het zou prettig zijn als dat anker werd gelicht, maar dat kan niet, en dat wil je niet.
Dat is met je ouders zo, dat is met de oorlog zo. Je wilt dat anker niet lichten, omdat je dan iemand bent zonder verleden. Wat zou ik zijn zonder ouders, wat zouden mijn ouders zijn zonder oorlog? Psychiaters en therapeuten kunnen niets anders doen dan dat anker iets verplaatsen.
Onlangs kwetste ik mijn moeder heel erg. Ik speelde een stukje op de piano en mijn moeder was ontroerd. Ze zei, nadat ik was uitgespeeld: ‘Nu kun je altijd nog je geld verdienen als barpianist.’ Het was een grapje van haar, maar bij mij viel het totaal verkeerd. Kwaad zei ik: ‘Dat is nou typisch voor jou. Zo heb je mij altijd opgevoed.’
Moeder zwaar beledigd - en ik schaamde me dat ik haar, 84 jaar oud, zo gewond had. Waarom viel ik zo tegen haar uit?
Ergens zit er dat touwtje tussen mijn opvoeding en mijn minderwaardigheidscomplex, maar waar wát is vastgeknoopt aan wát weet ik niet. Opeens voelde ik dat er aan het touw getrokken werd, en dat deed pijn.
Zo wandelden mijn moeder en ik laatst in het Vondelpark. We spraken met een man die ook de hond uitliet. Die man begon een gesprek en hoe we erop kwamen weet ik niet, maar opeens zei hij: ‘En die Japanners zijn heel aardige mensen. Ze zijn zachtaardig, lief, gastvrij en eigenlijk hebben we hier in het Westen een totaal verkeerd beeld van ze.’
‘Ik wil die man niet meer ontmoeten’, zei mijn moeder. Dat begreep ik wel. Maar wát begreep ik eigenlijk? De man had Verboden Dingen gezegd; hij had duidelijk aan het touw getrokken van Verleden en Heden, en dat deed pijn.
Waarom besef ik het niet, als het mezelf betreft, dat ik of iemand anders Verboden Dingen zeg die mijn geest onrustig maken, zodat ik er normaal op kan reageren? Ik kom er niet achter.
En daarom zal een mens altijd last hebben van zijn ouders en van zijn verleden.