‘PKK wraak! PKK wraak!’ scanderen Koerdische jongeren met zwart-wit geblokte sjaals om hun gezicht. Als de begrafenisstoet een basis van het Turkse leger passeert, suizen de stenen door de lucht. Sommige treffen doel, maar de barakken liggen te ver achter het hek om de volle laag te krijgen. Een oudere begrafenisganger probeert de stenenregen te stoppen: ‘Doe nou niet joh, geen geweld!’ Vanuit de barakken wordt niet gereageerd. Een rel blijft uit.

Het is juni 2014. In Diyarbakir, de grootste Koerdische stad in het zuidoosten van Turkije, wordt Ramazan Baran begraven.

De 26-jarige Koerdische man was een paar dagen eerder bij protesten in het district Lice omgekomen. Jonge Koerden verzetten zich hier tegen de bouw van nieuwe legerposten en de bijbehorende infrastructuur in het zuidoosten van Turkije. De demonstranten vinden de militaire bouwactiviteiten in strijd met het vredesproces dat gaande is tussen de staat en de PKK. In Lice concentreerde het verzet zich rond een brug in aanbouw, dicht bij een interprovinciale weg. Militairen schoten met traangasgranaten en kogels om de actievoerders van de brug te verjagen. De jongeren, meestal met hun gezicht bedekt, reageerden met molotovcocktails, vuurwerk, stenen en zelfgemaakte explosieven. Eén Turkse kogel raakte Ramazan Baran, in de rug, zo meldt het autopsierapport, en ook een man van vijftig kwam om het leven.

Barans leeftijdgenoten willen wraak. Maar de gewapende Koerden van de PKK nemen geen wraak meer. Sinds het begin van 2013 houdt een tweezijdig staakt-het-vuren stand tussen de Turkse staat en de PKK. Er zijn gesprekken gaande over een democratische oplossing voor het conflict, over volledige culturele en politieke rechten voor de Koerden. Burgerdoden bij protesten zijn geen schending van dat bestand. PKK-leider Abdullah Öcalan, die een levenslange gevangenisstraf uitzit op gevangeniseiland Imrali, liet in een communiqué weten: ‘Laten we hopen dat dit de laatste doden zijn in de strijd voor vrede en vrijheid.’

Het is deze maand dertig jaar geleden dat de gewapende strijd van de PKK begon. In de vroege ochtend van 15 augustus 1984 viel de pkk twee legerposten aan, eentje bij het plaatsje Semdinli in de meest zuidoostelijke provincie Hakkari, en eentje bij Eruh, in de bergen van de provincie Siirt. Het was het begin van een oorlog die aan minstens veertigduizend mensen het leven heeft gekost. Duizenden dorpen werden door het leger geëvacueerd en met de grond gelijk gemaakt, honderden Koerden buitenrechtelijk geëxecuteerd, duizenden mensen werden opgepakt voor zelfs het draaien van Koerdische muziek. In de Turkse gevangenissen werd op grote schaal gemarteld.

De protesterende jongeren van nu zijn opgegroeid in de jaren tachtig en negentig, toen de oorlog op z’n vuilst was. Ze zijn zich bewust geraakt van hun identiteit als Koerd en hun nog altijd niet volwaardige positie in Turkije, en juist nu ze hun bijdrage kunnen leveren aan de strijd geeft de PKK niet thuis. Hoe geduldig zijn deze jonge mannen en vrouwen? Hoeveel van hun leeftijdgenoten moeten er omkomen tijdens het staakt-het-vuren voor de maat vol is en ze zélf wraak gaan nemen en het vredesproces om zeep helpen?

De spanningen in Oost-Turkije lopen regelmatig hoog op. Bij begrafenissen en betogingen natuurlijk, maar ook tijdens de lokale verkiezingen. In de oostelijke provincie Agri werd dit voorjaar de winst van de pro-Koerdische BDP betwist door de AKP van premier Tayyip Erdogan. Op 1 juni vond daarom een nieuwe gang naar de stembus plaats. De vreugde die losbarstte toen de bdp opnieuw won, was intens. Koerdische groepsdansen op straat waren zo fanatiek dat de aarde er zowat van schudde, de stad ontplofte. Wat als de akp gewonnen had? Dan was de opgelopen spanning ongetwijfeld omgeslagen in woede. Zelfs AKP-aanhangers waren daarom eigenlijk wel opgelucht dat ze verloren hadden.

Brengen de incidenten het vredesproces in gevaar? Cengiz Aktar, hoogleraar politicologie aan de Istanbulse Bahcesehir Universiteit en verbonden aan het Istanbul Policy Center van de Sabanci Universiteit, gelooft van niet. Het staakt-het-vuren gaat voorlopig wel stand houden, zegt hij: ‘In ieder geval tot de volgende parlementsverkiezingen in de zomer van 2015. Geen van beide partijen kan het zich veroorloven het geweld weer te beginnen. Zeker de oude garde van de PKK, onder wie Öcalan, zal er alles aan doen om de vrede te bewaren.’

Voor de jonge garde steekt hij echter zijn hand niet in het vuur: ‘Dé vraag van het vredesproces is of het oude kader in staat is de jongere generatie in bedwang te houden. Dat is wat het vredesproces nu kwetsbaar maakt.’

De jonge garde is bij de grote protestmarsen in het Koerdisch gebied gemakkelijk te ontdekken. Ze zeulen een rood spandoek mee met daarop een adelaar, een berg en een knalgele Koerdische zon: het symbool van de YDGH, de Patriottische Revolutionaire Jeugdbeweging. Een illegale club, dus hebben ze hun gezicht bedekt.

Tijdens de opening van de eerste PKK-begraafplaats op Turkse grond vorige zomer riepen YDGH-jongeren de naam, de schuilnaam en het geboorte- en sterftejaar om van alle guerrilla’s die er begraven zouden worden, waarna een strijdlied werd aangeheven. Na de opening stoven ze uiteen en renden ze de bergen in om aan arrestatie te ontkomen. Toen tijdens het Koerdisch nieuwjaar, Newroz, op 21 maart 2013 de boodschap van Öcalan werd voorgelezen waarmee het staakt-het-vuren werd aangekondigd en de terugtrekking van de PKK uit Turkije, klommen de jongeren plotseling het podium op, legden een ronkende verklaring af en verdwenen weer.

De jongeren van nu zijn opgegroeid in de jaren tachtig en negentig, toen de oorlog op z’n vuilst was

Het wantrouwen jegens buitenlandse journalisten is groot. Activistische jongeren die ik aanspreek reageren achterdochtig. ‘Wie ben jij? Waarom wil je dit weten? Voor een tijdschrift in Nederland? Die willen iets over jongeren in Koerdistan weten? Laat ons niet lachen.’

Uiteindelijk kom ik bij de BDP in Diyarbakir in contact met Agit (26). Ik vraag of ik eens met hem en wat van zijn vrienden kan praten over 15 augustus 1984. Hij stemt toe. Een dag later ontmoet ik hem ergens in een zaaltje met Serhildan (23), Zilan (23), Mazlum (27) en Berivan (20). Allemaal verzonnen namen, want hun echte namen willen ze om veiligheidsredenen niet geven. ‘Op 15 augustus 1984’, zegt Agit, ‘werd het startschot gegeven voor het ontdekken van onze Koerdische identiteit. Vóór die dag wisten veel Koerden niet eens dat ze Koerd waren en dat ze onderdrukt werden.’

Agit verloor een broer toen hij nog klein was, doodgeschoten tijdens een demonstratie. ‘Ik vroeg mijn ouders waarom dat gebeurde’, zegt hij, ‘maar ze wilden het niet uitleggen. Ze waren bang dat hun andere kinderen hetzelfde zou overkomen als ze politiek bewust werden.’

Serhildan woonde tot zijn zeventiende in Koerdisch gebied, daarna vertrok zijn familie naar Istanbul. ‘In het dorp’, herinnert hij zich, ‘arresteerden ze een guerrilla. Ze bonden hem met een touw aan een helikopter, vlogen een eind de lucht in en lieten hem vallen. Ik zal het nooit vergeten. Het dwong me te kiezen. Aan welke kant sta ik? Wie valt je aan en wie beschermt je?’ Als eervolle jongere, besluit hij, ‘kun je maar één ding doen: strijden’.

Ik breng de YDGH-vlag ter sprake die aan een van de muren hangt. Zijn ze daar lid van? Zilan reageert onmiddellijk: ‘Wij verwerpen het bureaucratische concept van lidmaatschappen. Dus nee, daar zijn wij geen lid van.’ Zou ik ze met een molotovcocktail in de hand bij een demonstratie kunnen treffen? Zilan glimlacht, Agit zegt: ‘Dat heb je al. Ik heb je gezien bij de brug in Lice. We hebben daar al kort gepraat, maar je weet niet dat ik dat was want ik was onherkenbaar.’

‘Wat Öcalan zegt’, zegt Agit, ‘fungeert als fundament voor onze gedachten. Elk woord van hem is voor ons een aanwijzing.’ Hun vrienden stierven in Lice, maakt de vredelievende boodschap van Öcalan hen niet boos? ‘Nee’, antwoordt Agit. ‘Dat er doden vallen, maakt ons kwaad. Naar Öcalan luisteren we. Hij zei niet alleen dat hij hoopte dat het de laatste twee doden zouden zijn, hij zei ook dat jongeren niet stil moesten blijven zitten. Dat is een aanwijzing. De strijd gaat door, zonder wapens, het komt nu op ons aan, op degenen in de dorpen en steden die het politieke werk doen. We organiseren marsen en demonstraties, we houden persconferenties waar we verklaringen afleggen. Natuurlijk zijn we ongeduldig, maar we weten ook dat er geen tijdpad is. We weten alleen dat we geloven in de strijd en dat we die ooit gaan winnen.’

En ja, soms is er geweld. Zilan: ‘Als we het gevoel hebben dat onze veiligheid in het geding komt, zoals bij de brug in Lice, schuiven we onze sjaal voor ons gezicht en verdedigen we ons.’

Op de suggestie dat zij een belangrijk risico vormen voor het vredesproces reageren ze verontwaardigd. ‘De offers die wij brengen zijn geen reden ons van de beweging af te keren’, zegt Mazlum. ‘Integendeel, het maakt ons vastbesloten onze bijdrage eraan te leveren.’ Zilan: ‘Dankzij de strijd van de oudere generatie hebben wij nu de mogelijkheid het democratisch ideaal in onze regio’s zo veel mogelijk in de praktijk te brengen. Dat is opbouwende strijd. En dat zouden we in de waagschaal stellen door ons te verlagen tot de methodes van de staat? Door niet naar Öcalan te luisteren? Juist wij zijn trouw aan hem, gebonden aan zijn woord: we zijn met hem opgegroeid.’

Agit, geïrriteerd: ‘Zogenaamde deskundigen die zeggen dat wíj een gevaar vormen voor het vredesproces weten niet waar ze het over hebben. Het is misleidend en bedoeld om de beweging te verzwakken.’

Een paar dagen later spreek ik in het Qandil-gebergte op de grens tussen Turkije en Irak met Cemil Bayik. Hij is leider van het uitvoerend orgaan van de KCK, een Koerdische koepelorganisatie waar ook de PKK onder valt, en in de praktijk de tweede man van de PKK, na Öcalan: ‘Koerdische jongeren hebben hun hele leven niets dan oorlog gezien, ze zijn opgegroeid met de verschrikkingen. Ze zijn kwaad, en ik begrijp dat heel goed. We moeten daarom oppassen dat zij niet radicaliseren, en de staat moet zich daar ook bewust van zijn. Met onze generatie van geduldige ouderen kunnen ze vrede sluiten, maar met de jongere generatie?’

‘We proberen de jeugd zo goed mogelijk te onderwijzen over waar de beweging voor staat, zodat ze niet radicaliseren’

Bayik was erbij toen de PKK in 1978 werd opgericht. ‘De gewapende strijd was niet ons doel’, zegt hij. ‘We wilden een democratische, gelijkwaardige samenleving. Maar we kregen de kans niet daar geweldloos aan te werken.’ De politieke onrust in Turkije was enorm in de jaren zeventig. Met de coup van 1971 was de linkse beweging de mond gesnoerd, en aan het eind van de jaren zeventig liepen de spanningen tussen verschillende politieke stromingen zo hoog op dat straatgeweld tientallen doden per jaar eiste. Bayik: ‘In 1977 werd een van onze mensen, Haki Karer, vermoord. Dat was een duidelijke boodschap van de staat: óf jullie staken jullie activiteiten, óf we vermoorden jullie allemaal. Voor ons was het geen optie de strijd te staken. Er zat niets anders op dan onszelf te verdedigen.’

Net voor de militaire coup van 1980 weken een paar kopstukken, onder wie Öcalan en Bayik, uit naar Syrië. Veel andere PKK-leden werden opgepakt en in de gevangenis gegooid. Vier pkk-leden begonnen op 14 juli 1982 een hongerstaking, in september dat jaar verloren ze hun leven. ‘Daarom wilden we de gewapende strijd op 14 juli beginnen’, zegt Bayik. ‘Om organisatorische redenen lukte dat niet en we besloten het uit te stellen tot 15 augustus.’

De datum wordt jaarlijks herdacht door de Koerdische politieke beweging: de eerste aanslagen worden gezien als het startschot voor het ontwaken van het Koerdische volk. Bayik: ‘Weet je dat ik me niet bewust was van mijn Koerdische identiteit voor ik politiek actief werd? Dat ik geen woord Koerdisch sprak? Een groot verschil tussen mijn generatie en de jongeren van nu: zij weten wie ze zijn en ze kennen hun rechten.’

De jongeren van nu verliezen ook medestrijders, maar er is een staakt-het-vuren. Wie garandeert dat zij zich op een gegeven moment niet ook gaan verdedigen?’

‘Dat risico is er’, zegt Bayik. ‘En dat zou heel schadelijk zijn voor de beweging en voor het vredesproces. We proberen de jeugd zo goed mogelijk te onderwijzen over waar de beweging voor staat, zodat ze niet radicaliseren.’

De PKK-man schetst een mogelijk gewelddadig toekomstscenario voor Turkije: ‘Ondanks het vredesproces behandelt Turkije de Koerdische kwestie nog steeds als een terrorismeprobleem. Er is geen democratische controle op het vredesproces, de belangrijkste onderhandelaar aan hun kant is geen politicus maar het hoofd van de veiligheidsdienst. Als ze doorgaan op deze weg kan er opnieuw een guerrillaoorlog ontstaan, daar moet ik duidelijk in zijn, ook al willen we dat niet. We hebben niet alles onder controle.’

Achteroverleunend in een plastic stoeltje met achter zich PKK- en KCK-vlaggen die tussen twee bomen zijn gespannen, vraagt Cemil Bayik vooral om geduld. Zijn begrip voor de jongeren heeft ook strategische redenen: door de jongeren in de Koerdische beweging neer te zetten als risicofactor zet hij ook de Turkse regering onder druk: als er geen vorderingen in het vredesproces worden gemaakt, kan de situatie weer gemakkelijk uit de hand lopen.

Cengiz Candar is van dezelfde generatie als Bayik. Hij houdt zich als journalist, columnist en politiek analist al veertig jaar bezig met de Koerdische kwestie, ook als adviseur van Turkse regeringen. In 2011 publiceerde hij een rapport over de vraag hoe de PKK ertoe te bewegen zou zijn de wapens neer te leggen, waarvoor hij tientallen mensen sprak, onder wie president Gül, premier Erdogan en verschillende ministers en pkk-kopstukken. Via tussenpersonen sprak hij ook met Öcalan.

Helaas mislukte toen het vredeproces. ‘Er waren parlementsverkiezingen in 2011, en er waren gesprekken tussen de staat en vertegenwoordigers van de PKK in Oslo’, zegt Candar. ‘Die gesprekken waren nog geheim, maar ik wist er al wel van. Mijn rapport zou na de verkiezingen uitkomen, de Oslo-gesprekken zouden publiek bekend worden, kortom, we verwachtten een doorbraak. Maar twee weken na de verkiezingen mislukten de Oslo-gesprekken plotseling en barstte het geweld weer los. Mijn rapport werd door de regering op een plank gelegd, het sloot niet meer aan bij de nieuwe situatie. Wat konden ze bijvoorbeeld nog met de aanbeveling de gesprekken naar een hoger plan te tillen en er echte onderhandelingen van te maken?’

Welbeschouwd, zegt Candar, neem je Koerdische jongeren niet serieus als je stelt dat het met hen moeilijk vrede maken zal zijn. ‘Wat maakt onze generatie beter dan de volgende? Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de jongeren extremistischer of nationalistischer zijn dan de generatie die de PKK nu leidt. Integendeel: de jongeren zijn opgegroeid in de beweging en weten heel goed waar die voor staat, en dat is niet voor geweld.’

Stel, zegt Candar, dat het huidige vredesproces nergens toe leidt, maar dat een toekomstige Turkse regering met een jongere generatie onderhandelt over vrede: ‘En stel dat die jongeren van nu dan alle rechten krijgen die hun toekomt. Zouden ze daar dan níet op ingaan? Natuurlijk wel.’

Ramazan Baran zal niet de laatste burgerdode zijn die valt tijdens het huidige vredesproces. De roep om wraak van de pkk-jongeren moet vooralsnog vooral gezien worden als een uiting van verdriet en woede. Voor Agit en de jongeren in Diyarbakir is daadwerkelijk wraak nemen geen optie. ‘Heb je goed geluisterd naar de toespraak van Öcalan tijdens Newroz 2013? Wij wel. Hij wil geen bloedvergieten meer.’


Beeld:(1) Diyarbakir, 8 juni. Protesten naar aanleiding van de dood van Ramazan Baran in Lice (Ilyas Akengin / AFP / ANP) (2) Diyarbakir, Newroz, 21 maart 2013. Jongeren zijn op het podium geklommen en leggen een verklaring af (AP).