Waarom gebeuren de dingen zoals ze gebeuren? Die even banale als wijsgerige vraag staat centraal in de roman Lila van de veelgeprezen en onlangs weer gelauwerde Amerikaanse auteur Marilynne Robinson. In Lila – het derde deel in een reeks die begon met Gilead (2004) en Thuis (2008) – staan zinnen en passages die in zo’n stuwing tot je komen – het juryrapport van de National Book Critics Circle Award rept van ‘glorious language shot through with light and grace’ – dat je zou gaan geloven dat dit boek zichzelf aan het vertellen is. Alsof Marilynne Robinson in het rijk van de verbeelding direct kon inpluggen op het bewustzijn van Lila Dahl, een jonge vrouw die na een zwervend bestaan tijdens de meest schrale jaren van de Depressie in het stadje Gilead een thuis vindt. De roman is grotendeels geschreven in de vrije indirecte rede. In haar ongeschoolde taal, die in de vertaling wat is opgeschoond, hoor je voortdurend de ontheemde jonge vrouw piekeren over haar precaire bestaan.
Lila is geen praatgrage vrouw – dat heeft ze alvast gemeen met het gros van de bewoners van Gilead, gelegen in het niet als babbelziek bekend staande Middenwesten van de Verenigde Staten. Vreemd, denkt ze na haar aankomst in het dorp, dat je hier als inwoner al bij je geboorte weet waar je later begraven zult worden. Ze voelt zich aangetrokken tot de al wat oudere plaatselijke predikant, John Ames. In haar gedachten voert ze met hem gesprekken die de onbestemde eenzaamheid die ze haar hele leven met zich meedraagt ietwat verlichten. Als ze hem later ook echt leert kennen, verloopt het contact een stuk moeizamer dan ze zich had kunnen voorstellen. Hoe moet ze in hemelsnaam haar gevoelens duidelijk maken, vraagt ze zich af, als ze zichzelf in de meeste gevallen niet eens begrijpt? De stugheid in hun contact vormt geen beletsel voor verregaande toenadering. Voor zij – en de lezer – zich erop hebben kunnen voorbereiden, heeft Ames haar een aanzoek gedaan. Niet veel bladzijden later zijn ze getrouwd en is ze zwanger van hun eerste kind.
Lila mag dan een stuwende vertelling zijn, de auteur is wel degelijk zeer aanwezig, op een manier die voor een seculiere Europese lezer ronduit verbluffend is. Marilynne Robinson heeft een boodschap te verkondigen, of beter, minder vooringenomen gesteld: ze heeft een boodschap te bevragen. Haar inzet is een hier te lande sinds het interbellum ongebruikelijk geworden combinatie van religie en politiek, die ze toespitst op de notie van de goddelijke genade en verdoemenis. Het is een steeds terugkerend onderwerp in de gesprekken tussen de jonge, in haar onwetendheid snuggere Lila en de oudere, in zijn wijsheid vaak onwetende predikant John Ames. In Ezechiël (16) leest Lila dat een kind wordt achtergelaten in het veld, ‘vertreden zijnde in bloed’, totdat de Heer zich over hem ontfermt en het kind alsnog opgroeit als een ‘veldbloem’. Hoe kan dat toch, vraagt ze zich af, dat God, die toch almachtig is, heeft gewild dat zo’n onschuldig kind te vondeling werd gelegd? Is zo’n verhaal niet vooral bedoeld om mensen bang te maken, zodat ze hun heil zoeken in de een of andere kerk? Ames heeft er niet meteen een bevredigend antwoord op. Hijzelf zegt in een andere God te geloven, een liefhebbende God die aandacht besteedt aan zijn schepselen – dat wat een engel is in de opvattingen van Calvijn. Als Lila aandringt citeert hij nog een bijbelcommentaar van Calvijn, die stelde dat mensen moeten lijden om de genade van God echt te kunnen ervaren. Lila houdt haar bedenkingen. Klopt dat antwoord wel? Is dat niet vreselijk tegenover iedereen die werkelijk geleden heeft – en biedt het niet een geweldig excuus aan degenen die onverschillig willen blijven voor andermans onheil?
Voor Lila is de kwestie essentieel, want existentieel. Zelf werd ze als kind niet eens te vondeling gelegd, wat je nog zou kunnen zien als een laatste, wanhopige daad van zorg, maar levensgevaarlijk verwaarloosd. Haar redding is een vrouw die Doll wordt genoemd. Zij neemt Lila mee op haar overlevingstocht door het dorre land en offert haar eigen leven op aan het welzijn van het meisje – zodat ze uiteindelijk kan aankomen in het dorpje Gilead. Lila’s levensverhaal heeft alles van een parabel; aan de lezer de opdracht de strekking van dat verhaal te overzien.

Het verhalend proza van Marilynne Robinson prekerig noemen, is niet helemaal onjuist, maar toch niet echt het punt. Robinson groeide op in een presbyteriaans gezin en gaat ter kerke in een congregationele kerkgemeenschap in Iowa, waar ze naar verluidt soms zelf predikt. Ze heeft eens gezegd dat het geloof, en de verhalen die het aanreikt, een zeer vruchtbare manier zijn om over het bestaan na te denken. Het calvinisme biedt haar bovendien een leidraad voor het overdenken van politieke idealen, een aanzet om te streven naar meer rechtvaardigheid. Die traditie binnen het gereformeerde geloof heeft in de VS sterke wortels in het Middenwesten. Een voorbeeld is de dominee Lyman Beecher, die naar Ohio trok en een vurige criticus van de slavernij werd, en meer nog zijn dochter Harriet Beecher Stowe, auteur van misschien wel het meest invloedrijke boek uit de moderne geschiedenis, Uncle Tom’s Cabin. In die zin is Robinson voor veel stedelijke Amerikaanse intellectuelen, die in de boekenbijlagen juichende besprekingen van haar werk publiceren, meer dan alleen maar een begenadigd auteur. Ze is politieke hoop in bange dagen: een progressieve stem die van binnenuit oppositie biedt aan reactionaire krachten van de evangelische beweging en de Tea Party. Geloofwaardiger als je dat vanuit Iowa City en niet vanuit New York doet. Effectiever ook om je te beroepen op de bijbel en Calvijn in plaats van op Piketty en Graeber.
Volstaat die informatie voor een Nederlandse lezer om Robinsons boeken te waarderen als dat wat ze zijn: modernistische, bijbelse streekromans die de Amerikaanse consensus over wat rechtvaardig is ondermijnen? Er is in ieder geval een gedeeld verleden, in de persoon van Johannes Calvijn. In Calvinisme en politiek (2009) heeft literatuurwetenschapper Ernst van den Hemel nog aangetoond dat Calvijns denken in Nederland vaak de basis is geweest van politiek engagement. Willem van Oranje bond gesteund door calvinistische geschriften de strijd aan met Spanje, in de Tweede Wereldoorlog diende het leerstuk dat elk werelds gezag betrekkelijk is als inspiratie voor gewapend verzet.
Onze literaire traditie daarentegen staat begrip in de weg. Je zou kunnen zeggen dat de moderne Nederlandse literatuur een aanvang nam met het gedram van dominee Wawelaar (niet vies van wat slavenhandel) en dat zelfs een belijdend katholiek als Gerard Reve nooit anders dan ironisch gelezen is. Wij zijn gewend geraakt aan de ontmaskering van schijnheiligheid en beducht op elke verwijzing naar een alomvattende overtuiging. Radicalisme? Liever niet. Een heilige strijd? We kunnen ons niet meer voorstellen waartoe of waarom. Dat dorpje Gilead doet ons toch vooral terugdenken aan Dogville, de plek waar de Deense regisseur Lars von Trier zijn inktzwarte visie op Amerika zich liet afspelen. Geef je die o zo vriendelijke dorpelingen van Dogville eenmaal de kans, dan misbruiken ze de vluchteling in hun midden (Grace) waar het maar even kan.
De wereld die Robinson oproept is vooral zo exotisch omdat ze het absolute tegendeel toont: een dorp waarin de bewoners een godvruchtig en gastvrij leven proberen te leiden, overigens zonder vrij te zijn van vooroordelen of met goede bedoelingen bedekte baatzuchtigheid. Een wonderlijk boek, dat bewondering oproept, en soms afkeer. Haast opluchting voel je als Lila halverwege de vertelling naar de film gaat, even weg uit dat geestelijke landschap van ootmoed en onzekerheid. Ze beschrijft het bioscoopbezoek alsof ze geesten ziet, wat natuurlijk ook zo is: een plek waar je om de levens van volslagen onbekenden kunt geven. Die aandacht is er in het gewone leven vaak niet; Marilynne Robinson houdt er in haar boeken een duchtig pleidooi voor. De schrijfster kon haar personages niet in de steek laten en schreef een trilogie over ze, een daad van ontwapenende en radicale toewijding.

Marilynne Robinson, Lila. Vertaald door Janine van der Kooij. De Arbeiderspers, 268 blz., € 19,99
Beeld: Ohio in het Middenwesten van de Verenigde Staten, 1938 (Universal History Archive / Getty Images)