Hij heeft het niet gemakkelijk, de hedendaagse mens die wil dat het leven meer is dan, om met Jacques de Kadt te spreken, de «spontane aanvaarding van de vulgaire rangorde der varkensvreugden». Als het leven meer moet zijn dan consumeren en copuleren, hoe geef je er dan «inhoud» aan? De traditionele religies zijn blijven steken in een ridicuul dogmatisme, of hebben zich zozeer proberen aan te passen aan de moderne tijd dat er van de inhoud weinig is overgebleven. En de zogenaamde New Age-stromingen hebben niets te bieden dat iemand met een gemiddelde intelligentie niet op één regenachtige namiddag zelf kan bedenken. Steek een jointje op, giet wat borrels in het keelgat, en de spiritualiteit borrelt je poriën uit. Nee, voor de wat intelligentere zoeker naar de «zin» of «betekenis» van het bestaan blijft er weinig anders over dan de wijsbegeerte. En in deze tijden van overvloed is de filosofie dus populairder dan ooit.

Het probleem is alleen, bij welke filosofen ga je te rade? De analytische filosofie is niet alleen erg specialistisch en daardoor voor velen te moeilijk, ook geeft ze helemaal geen antwoord op het zogenaamde zin gevingsvraagstuk. Vandaar dat existentiefilosofen veel meer in trek zijn. Lange tijd was dat natuurlijk in de eerste plaats Sartre, maar diens encanaillering met het communisme heeft zijn reputatie geen goed gedaan. Tegen woordig mag vooral Heidegger zich in een buitengewoon grote belangstelling verheugen, waarbij diens keuze voor het nationaal-socialisme blijkbaar geen onoverkomelijk bezwaar is.

Heidegger heeft duidelijk meer intellectuele statuur dan allerlei New Age-denkers die in de kosmische oersoep hengelen naar diepzinnige clichés en spirituele Binsen wahrheiten. Maar heeft hij ons ook werkelijk meer te vertellen? Alleen al deze vraag zal velen tegen de borst stuiten, maar toch is er alle aanleiding om hem te stellen. Wie namelijk aan een heideggeriaan vraagt waarin nu het belang van Heideggers denken schuilt, krijgt als reactie vaak gezucht te horen, ziet een vertwijfelde blik, en op z’n best volgt er een even vaag als ontwijkend antwoord. De peilloze diepte van Heideg gers denken is blijkbaar niet communiceerbaar. Aldus lijkt eerder sprake van mystiek dan van wijsbegeerte.

Er zit niet veel anders op dan zelf het werk van Heidegger te gaan lezen. Maar dan begint de ellende pas echt. Want van Heidegger kan veel worden gezegd, maar niet dat hij overdreven begrijpelijk schreef. Nogal wat mensen die zich, hongerig naar de kennelijk zo diepe inzichten van Heidegger, stortten op des meesters hoofdwerk Sein und Zeit kwamen van een koude kermis thuis. Tot 1998 kon men zich troosten met de gedachte dat het Duits van Heidegger blijkbaar te moeilijk was. Maar de in dat jaar verschenen, alom geprezen vertaling van Mark Wild schut maakte duidelijk dat het helemaal niet aan de Duitse taal lag. Ook in het Neder lands is Heidegger slechts voor een enkeling te volgen.

Ongetwijfeld zullen er onder de Heidegger-lezers die teleurgesteld hebben moeten afhaken mensen zijn geweest die zichzelf de schuld van dit falen gaven. Ze waren duidelijk niet slim genoeg om Heidegger te begrijpen. Zijn ideeën speelden zich blijkbaar af op hetzelfde ijle niveau als de relativiteitstheorie en de kwantummechanica, zaken die menigeen ook boven de pet gaan. En het feit dat je Einstein en Planck niet kunt begrijpen maakt hen nog niet tot onbeduidende natuurkundigen. Dus die Heidegger kon best weleens de belangrijkste denker van de twintigste eeuw zijn, zoals zijn aanhangers onvermoeibaar blijven herhalen.

Wie daarom toch meer wil weten van het denken van Heidegger is dan ook genoodzaakt boeken over hem te lezen. De veelgeprezen biografie van Rüdiger Safranski vertelt weliswaar veel over het leven van Heidegger — zij het dat over diens politieke denkbeelden meer te zeggen was geweest — maar het denken blijft toch wat onderbelicht. Uiteraard zijn er tal van inleidingen in het werk van Heidegger. Deze hebben het nadeel dat ze meestal zijn geschreven door aanhangers die het ontoegankelijke taalgebruik van de meester hebben overgenomen en tamelijk onkritisch zijn. Een zeer kritisch boek als Heidegger’s Philosophy of Being van Herman Philipse is daarentegen wel helder geschreven, maar voor de gemiddelde lezer wellicht toch te moeilijk.

Mede om in deze leemte te voorzien heeft de Rotterdamse cultuurhistoricus E.M. Janssen Perio een inleiding, en wat hem betreft tegelijk een «uitleiding», op het werk van Heidegger geschreven. Janssen Perio is een verklaard tegenstander van Heidegger, maar heeft zich wel enorme moeite getroost het werk serieus te bestuderen. Het taalgebruik van deze soms wat te breedsprakige criticus is weliswaar niet altijd even soepel, duister is het in elk geval nooit.

De frontale aanval van Janssen Perio richt zich op twee zaken die, althans in zijn optiek, nauw aan elkaar verwant zijn. Om te beginnen is daar het volgens de auteur volstrekt leugenachtige karakter van Heidegger, en vervolgens is er de intellectuele voosheid van diens filosofie.

Wat de onaangename persoonlijkheid van Heidegger betreft verwijst Janssen Perio niet alleen naar de bekende en ronduit hufterige wijze waarop de beroemde filosoof is omgesprongen met zijn leermeester Husserl en zijn leerlinge annex maîtresse Hannah Arendt, of naar het latere gedraai met betrekking tot zijn lidmaatschap van de NSDAP. Ook het overige geknoei met zijn biografie komt aan de orde, zoals bijvoorbeeld de pogingen zijn deelname aan de Eerste Wereldoorlog een heroïscher karakter te geven dan zij in werkelijkheid had. Stuitender volgens Janssen Perio is echter de wijze waarop Heidegger de invloed van bepaalde leermeesters heeft gebagatelliseerd. Terwijl Heidegger onlangs in De Groene werd afgeschilderd als «de eerste filosoof die de vraag naar het Zijn stelde», laat Janssen Perio zien hoe belangrijk het werk van de vergeten katholieke filosoof Carl Braig is geweest voor de ontwikkeling van Heideggers ontologie.

Met dit onder het tapijt schuiven van belangrijke invloeden zijn we inmiddels beland bij de intellectuele onbetrouwbaarheid van Heidegger, het voornaamste doelwit van Janssen Perio’s strafexpeditie. Uitgebreide aandacht besteedt hij aan de algemene en grondbegrippen uit Sein und Zeit. Hoewel de «absurde verabsolutering» van het werkwoord «Zijn» ook de lachlust van Janssen Perio opwekt, gaat hij vrij diepgaand op al die begrippen in. Duidelijk wordt vooral de volstrekte willekeur waarmee Heidegger te werk ging. Bijna hilarisch is de behandeling van het voor Heidegger zo belangrijke begrip das Zeug. Na een poging aan te duiden wat Heidegger hieronder verstond, waarbij tevens wordt gewezen op de reactionaire implicaties van deze opvatting, gaat Janssen Perio in op de wijze waarop Heidegger dit begrip hanteerde op het terrein van de esthetica. In het rond 1935 geschreven essay Der Ursprung des Kunstwerkes heeft Heidegger zijn tuiganalyse opgehangen aan een beschouwing van Van Goghs schilderij van een paar oude schoenen.

Het is een schoolvoorbeeld van de hondsbrutale manier waarop Heidegger met een paar gegevens een ogenschijnlijk zeer imposant verhaal bij elkaar speculeert. Vanuit de op niets gebaseerde veronderstelling dat het hier om boerenschoenen ging, fantaseerde Heidegger een verhaal over het zware landleven dat een angstwekkende gelijkenis vertoont met de toen zeer populaire Blut und Boden-gedachte. Na de «argumentatie» van Heidegger ontrafeld te hebben stelt Janssen Perio de nuchtere vraag of boeren in de tijd van Van Gogh tijdens het werk op het land eigenlijk wel schoenen droegen. Volgens hem had Heidegger «op zijn klompen» moeten aanvoelen dat deze vraag ontkennend beantwoord diende te worden.

Het onwetenschappelijke karakter van Heideggers filosofie blijkt volgens Janssen Perio ook uit de zeer onzorgvuldige wijze waarop andere denkers worden geciteerd. Niet alleen worden heel vaak gedachten van anderen gepresenteerd als eigen vondsten, maar ook worden citaten meestal volledig uit hun verband gerukt. Interessant is bijvoorbeeld de manier waarop Heidegger is omgesprongen met Pascal. Overigens maakt Janssen Perio in de betreffende paragraaf en passant ook nog de kachel aan met de poging van Herman Philipse om de grote invloed van Pascal op Heidegger aan te tonen.

Dit boek komt onmiskenbaar voort uit ergernis en woede. Janssen Perio’s afkeer geldt natuurlijk in de eerste plaats het uiterst dubieuze leven en werken van Heidegger, maar eigenlijk richt zijn woede zich vooral op de devote gelovigen. Zij vereren Heidegger als de grootste filosoof van de voorbije eeuw, terwijl velen van hen diens werk slechts uit tweede of derde hand kennen. De vroomheid waarmee de naam van Heidegger veelal genoemd wordt staat volgens Janssen Perio in schril contrast met de betekenis van diens werk. De vraag is natuurlijk of het allemaal iets uithaalt, of het de moeite waard is geweest. Wie heilig gelooft in het katholieke leerstuk der transsubstantiatie zal zich door een bakker evenmin van zijn ongelijk laten overtuigen als door een hoogleraar in de organische scheikunde.

E.M. Janssen Perio

Hoe helder is Heidegger? Een in- en uitleiding bij «Sein und Zeit»

Uitg. Eburon, 358 blz., ƒ69,50