
‘Ik moet toegeven dat ik gek zou worden van de Mitfords als ik er toevallig niet zelf eentje was’, verzucht Diana Mosley op 13 mei 1985 in haar zo goed als dagelijkse brief aan haar zus Deborah. Als zij dat gevoel al in 1985 had, hoe zal het dan de lezers in 2008 vergaan, die inmiddels talrijke biografieën van de zes zussen gezamenlijk en per individu, televisieseries en in het ergste geval zelfs een musical over hun leven achter de kiezen hebben? En nu geconfronteerd worden met een letterlijk vuistdik boek met daarin de interzusterlijke correspondentie? Ik kan uiteraard niet voor alle lezers spreken, maar als iemand die vanaf begin 1978 (dat jaartal staat tenminste voor in mijn exemplaar van Hons and Rebels, het boek dat Jessica Mitford over haar jeugd publiceerde) regelmatig een Mitford-biografie meepikt, kan ik The Mitfords: Letters between Six Sisters toch warm aanbevelen.
Voor wie de Mitfords niks zegt: het gaat hier om zes dochters van een Britse baron die in de jaren twintig van de vorige eeuw opzien baarden als it girls en later vooral notoir werden vanwege hun zeer uitgesproken, vaak extreme politieke ideeën. Tijdens hun vaak lange levens blijken deze zussen veel met elkaar gecorrespondeerd te hebben. In totaal bestaat de correspondentie uit twaalfduizend brieven; deze ruim achthonderd bladzijden tellende bundeling bevat daar iets meer dan vijf procent van. De eerste brief dateert van 1925 en is van Pamela aan Diana; de laatste is een fax die Deborah op 5 januari 2002 stuurde aan Diana. In de zomer van 2003 stierf Diana en kwam er aan de correspondentie een einde, omdat er nog maar één zus in leven was: Deborah, de jongste.
Wat maakt deze zes getalenteerde, excentrieke, bevoorrechte, tamelijk frivole en niet al te best opgeleide zussen vandaag de dag nog interessant? Hun werk ten eerste. De al dan niet openlijk autobiografische boeken van Nancy, Jessica, Diana en Deborah zijn nog steeds het lezen waard. Maar ook hun levens blijven intrigeren. Ze waren mooi, uitgesproken, ze kenden bijna iedereen die er in de twintigste eeuw toe deed én ze konden daar aanstekelijk over schrijven, zo blijkt ook uit deze brievencollectie. Ze waren bevriend met Winston Churchill en Adolf Hitler en John F. Kennedy; ze gingen om met Lytton Strachey, Evelyn Waugh en Maya Angelou; ze ontvingen de Engelse koningin en Wallis Simpson en Katherine Graham en Jerry Hall. Ze woonden in Engeland, Ierland, Frankrijk, Amerika, Duitsland; ze schreven vanuit cafés in München, kastelen, gevangenissen, Amerikaanse rijtjeshuizen. Deze correspondentie biedt de lezers zo niet alleen een in deze tijden van e-mails en sms’jes uniek portret van een levenslange relatie tussen vrouwen, maar ook een bijzonder tijdsdocument.
Je moet er wel van houden, natuurlijk. Van volwassen vrouwen die elkaar ‘Honks’ of ‘9’ (volgens Nancy was Deborah geestelijk de negenjarige leeftijd nooit ontstegen) noemen, en brieven richten aan ‘Get On’, ‘Soo’, ‘Miss’ of ‘Hen’. Die nooit gewoon lachen, maar ‘gillen van de lach’, die niet huilen maar ‘in zeeën van tranen’ verkeren, die voor iedereen minstens één bijnaam hebben (de Britse koningin-moeder heet bijvoorbeeld decennialang ‘Cake’, omdat ze ooit op een bruiloft overdreven enthousiast had gereageerd op het aansnijden van de taart) en vaak in een soort jargon met elkaar communiceren. Naarmate de jaren verstrijken, krijgen die bijnamen en dat jargon iets ontroerends omdat je beseft dat zij – inmiddels geografisch en intellectueel vaak ver van elkaar verwijderd – ermee teruggrijpen op wat hen nog bindt: hun gedeelde jeugd.
De zes zussen en hun enige broer Tom (zie kader) waren van bescheiden adellijke komaf en groeiden op op het Engelse platteland. Omdat onderwijs voor de meisjes van het gezin niet van belang werd geacht, werden zij thuis opgeleid door hun excentrieke ouders. Hun vader, David Mitford, Baron Redesdale (‘Farve’) was een driftige man met een diepe verachting voor het boek; hun moeder (‘Muv’) stond bekend om haar enigszins zonderlinge ideeën op gezondheidsgebied en haar dromerigheid op alle andere terreinen. De zussen waren op elkaar aangewezen en creëerden eigen werelden, in wisselende bondgenootschappen.
Het is onvermijdelijk dat de spannendste brieven in de jaren dertig en begin jaren veertig zijn geschreven. Diana en Unity vielen toen allebei via de liefde voor een man voor het fascisme. Unity (‘Bobo’ voor haar zussen) raakte in de ban van Hitler, die ze in München als een groupie achterna zat. De Führer is onveranderlijk ‘sweet’ in haar dweepzieke brieven, die ze monter met ‘Heil Hitler! Love Bobo’ ondertekende. Toen de door Unity zo gevreesde oorlog tussen Engeland en Duitsland een feit was, schoot ze zich door het hoofd. Ze overleefde deze zelfmoordpoging, maar werd nooit meer de oude.
Diana op haar beurt werd in 1932 verliefd op de notoire womanizer Oswald Mosley, de Engelse fascistenleider, en verliet man en zoontjes om zijn minnares te worden – een ongehoorde daad voor een vrouw van die kringen, die een paar jaar geleden nog het societyhuwelijk van het jaar had gesloten. Via Mosley kwam ze terecht in de hoogste nazi-kringen. Na de dood van zijn eerste vrouw trouwden ze in oktober 1936 in het geheim in de Berlijnse huiskamer van de familie Goebbels, met Hitler als eregast. Intussen beleefde Jessica haar coming-out als communiste door weg te lopen van huis, te trouwen met een neef en met hem af te reizen naar de Spaanse Burgeroorlog. Nancy, socialiste, schreef de Britse regering aan het begin van de oorlog dat het haar een goed idee leek als haar zusje Diana en haar man gevangen genomen zouden worden in het belang van de staatsveiligheid (terwijl ze intussen gewoon gezellig met Diana door correspondeerde). Het Engelse volk leed via de krant mee met de veel geplaagde ouders Mitford.
De zusjes Mitford hielden van elkaar, schrijft de bezorgster van de brieven Charlotte Mosley, schoondochter van Diana, in haar introductie, maar hun onmiskenbare loyaliteit en sympathie was vermengd met haat, jaloezie, afgunst en irritatie. Die gevoelens steken tot op hoge leeftijd de kop op in de briefwisseling en zijn vooral terug te vinden in de correspondentie van en met Jessica, het buitenbeentje van de familie. Zij vestigde zich aan het begin van de oorlog in Amerika, waar ze haar leven lang zou blijven wonen. Ze wilde bij haar zussen horen en toch weer niet, wat voor ingewikkelde interfamiliaire toestanden en wantrouwen over en weer zorgde. Schrijnend voorbeeld daarvan is de kwestie rond een in 1976 bij Deborah – die zich in de loop der jaren steeds meer tot het centrum van de familie ontwikkelde – verdwenen plakboek. Pamela, Diana en Deborah dachten dat Jessica het ongevraagd had meegenomen en doorgespeeld aan de gehate biograaf van Unity. Jessica ontkende dat vanuit Amerika in alle toonaarden, maar werd pas geloofd toen het plakboek een jaar later gewoon weer opdook bij Deborah. De kwestie werd pas in 1985 definitief afgerond, toen Deborah zich schriftelijk bij Jessica excuseerde voor de onterechte beschuldiging.
Deze brieven lezende schiet je door de twintigste eeuw. Je beleeft vanaf de eerste rij de inauguratie van John F. Kennedy in 1961 en denkt na over wat familie kan zijn: zo hecht, zo verstikkend. Je leert de eigenaardigheden en de stijlbloempjes van de verschillende schrijfsters van deze brieven kennen. Bijvoorbeeld het ‘Do admit’, een gevleugelde uitdrukking in de brieven van Deborah, waarschijnlijk een restant van haar kindergevoel dat ze als jongste nooit gelijk kreeg van haar oudere zussen. Terwijl ik dit liefdevol uitgegeven en geredigeerde boek las, haakte die uitdrukking zich vast in mijn hoofd, maar ja, wat moest ik ermee? Nu kan ik haar voor één keer gebruiken: The Mitfords: Letters between Six Sisters is een heerlijk boek. Do admit.