Lange tijd heb ik de strakke, abstracte kunst van Sol LeWitt (1928-2007) beschouwd als de meest ernstige en beschouwelijke bijdrage aan de minimal art. Veel van het werk was ook serieel: de kunstenaar begon met een simpele module, zoals een open kubus (alleen dus de ribben ervan). Die kon je naar alle kanten laten groeien en een nieuwe vorm laten worden, zeg maar een getrapte piramide van zulke kubussen, of nog mooier en laconieker: een grote kubus van 10 x 10 x 10 kleine kubussen. Een zelfde soort operatie heeft hij ook doorgevoerd met open vierkanten tegen een muur. Ook die leveren allerlei karakteristieke configuraties op. Als het regelende principe van de vormgeving nauwkeurig gevolgd wordt, vond LeWitt elke configuratie gelijkwaardig aan elke andere.
De serie van een bepaalde vormgeving (laten we zeggen: die met open kubussen) kan in principe net zo lang worden doorgezet als formeel logisch of doenlijk is - of anders net zo lang als de kunstenaar er zin in heeft. Hoe mooi of spannend de ene versie is vergeleken met andere is aan de kijker om te beoordelen. Zoals eigenlijk altijd gaat de kunstenaar daar niet over. Zelf heb ik moeten kiezen (in 1977 voor de collectie in Eindhoven) tussen wandsculpturen die LeWitt zelf, droog als een technicus, wall structures noemde, want het woord sculptuur was te artistiek en dus te suggestief. Van de drie heb ik toen de regelmatigste gekozen: een trapvorm van wit gemoffelde open kwadraten van elk 39 centimeter: vijf verticaal in het midden, dan aan de onderkant vijf horizontaal naar links en aan de bovenkant vijf horizontaal naar rechts. Hoe je ze maar wilt beschrijven. Ik vond die regelmatige vorm, bijna saai, het meest passen bij wat ik de heilige ernst vond van Sol LeWitt. Het werk was ook wit, ingetogen maar glashelder: je zag wat je zag. Als je er iets geheimzinnigs in begon te ontwaren (zoals er bij lang kijken naar de zee allerlei schimmige figuren kunnen opduiken), vond Sol, dan moest je het zelf maar weten.
De wall structure was niet alleen ernstiger maar in de voorname, ceremoniële beweging van de vorm ook veel mooier dan de andere, hoekige versies - slanker en sierlijker. Als kijker heb je de ruimte om je te laten verleiden. Maar als maker: denk eens aan de geestelijke discipline die je nodig hebt, bijvoorbeeld om niet toch een paar van die kubussen rood te maken of geel of blauw. Maar LeWitt bleef eerst op koers. In 1970 zei Carl Andre: Sol is our Spinoza. Dat was precies juist, zelfs in de melodie van die korte zin als je hem hardop uitspreekt.
Wat betreft die ernstige beschouwelijkheid is het goed denkbaar dat ik LeWitt ook in die termen wilde zien. In mijn optiek was hij een radicale kunstenaar in het voetspoor van Mondriaan - en die kun je toch moeilijk een vrolijke komiek noemen. Maar op een gegeven moment kreeg ik een ansichtkaart waarop Sol de groeten deed met, in plaats van een paar woorden, een kleine tekening: een vierkant door twee lijnen verdeeld in vier kleinere vierkanten waarvan elk anders maar gelijkmatig was gearceerd: horizontaal, verticaal, diagonaal vanaf linksboven en diagonaal vanaf rechtsboven. Dat signum dook vaker op in correspondentie die bij Sol LeWitt (zoals te zien: nooit breedsprakig) bij voorkeur tot kaarten beperkt bleef. Een aantal jaren geleden viel mij ineens de humor ervan op. Zeg nou zelf: zo'n kortaf geformuleerd schetsje, droog, deadpan als het gelaat van Buster Keaton, is toch ook om te lachen? We zien Mondriaan ernstig en aandachtig schuiven met lijnen en rechthoeken - en toen kon dat ook niet anders want tegen de stroom in moest de abstractie eerst nog veroverd worden. Door Sol LeWitt en anderen van die generatie is ze, eenmaal veroverd, ook weer bevrijd en enorm beweeglijk geworden.
Op de Documenta in Kassel van 1982 maakte hij op basis van die vier soorten arcering in vier vierkanten een prachtige zwart-witte wall drawing die een jaar later opnieuw werd uitgevoerd in een trappenhuis in het Haags Gemeentemuseum waar hij nu nog zit. Lines in Four Directions - inmiddels een waar incunabel van minimal art. Mooi is het om te zien hoe de tekening wezenlijk hetzelfde blijft terwijl de eerste versie (in Kassel in een simpele rechthoekige kamer) zich soepel plooit in de veel complexere ruimte van een trappenhuis. Bij geometrische abstractie denk je eerst toch aan een strakke formulering. Zo was het aanvankelijk ook, maar in zijn indrukwekkende praktijk heeft Sol LeWitt daar een geweldig bevrijdende draai aan gegeven. Kijk naar de stralend kleurrijke Isometric Forms (2002), eveneens permanent in het museum in Den Haag - een open en heldere constructie waarin drie elkaar kruisende balken tegen een rood vlak vier andere kleuren ontvouwen en vertonen. Blauw en geel zijn, met dat rood, de eigen kleuren van Mondriaan (daar in zijn museum) - van de andere twee, groen en violet, moest hij niets hebben. LeWitt heeft daarmee niets te maken. Hij kan elke kleur gebruiken die hij wil, er is niets wat niet mag - maar in de formele organisatie van dit werk voel ik hier wel, al is het ver weg, nog de aanwezigheid van dat signum (de vier arceringen in vier vierkanten). Het blijft zichtbaar als een handschrift.
Kijken
Heilige ernst
Sol LeWitt was een radicale kunstenaar in het spoor van Mondriaan. Maar anders dan Mondriaan kon LeWitt elke kleur gebruiken.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2010/35
www.groene.nl/2010/35