Zoals alles in de menselijke cultuur heeft het internet zijn loony fringe, waarbinnen Kevin Kelly, oprichter en redacteur van het tijdschrift Wired, niet de geringste figuur moet zijn. In mei schreef hij onder de titel Scan This Book! een vurige apologie van het Google Books-project, dat miljoenen boekwerken in gescande vorm op internet wil zetten. Daarop volgde een woedende reactie van John Updike, die het op de Book Expo in Washington voor het papieren boekwerk opnam. Als The End of Authorship verscheen zijn rede in de Sunday Book Review, ook al van The New York Times, en sindsdien woedt er een klein oorlogje tussen beide kampen – voornamelijk op internet.

Afgelopen weekend drukte de Spaanse krant El País Updike’s filippica af op Europees papier – en daar bleek ze het exacte negatief van Kelly’s euforie. Te veel gelijk heeft Updike wanneer hij treurt over de teloorgang van de buurtboekwinkel en de celebrity-cultus rond de schrijver. Allemaal waar, maar pas waar Kelly’s messianisme reddeloos uit de bocht vliegt, begint Updike doel te treffen. In diens droom – het boek van de toekomst zal meer zaak van de schrijver zijn, maar door de lezer worden bijeen-gesampled uit al die gescande romans, webpagina’s en e-mails – zag Updike zijn ergste nachtmerrie bewaarheid. Niemand leek meer te beseffen dat door al die gescande en rondfladderende woorden heen een schrijver ooit een lezer had willen aanspreken, zo klaagde hij.

De systeemdenkers van het internet zien alleen nog informatie rondgaan, waarvan de loutere beweging hen meer interesseert dan inhoud of strekking. Zo raakt niet alleen de auteur – en dus de gedachte van communicatie – uit zicht, maar verdwijnt ook iedere maatstaf van zin en onzin. Welgevormde zinnen en dito meningen worden op internet nu al ruim overstemd door een kramerij van woorden die slechts om wille van zichzelf willen bestaan. Het net is de rijkst denkbare bibliotheek van nonsens, kromme zinnen en gedachten, en ongrammaticaliteit.

Zo neemt de universele bibliotheek die Kelly op internet ontwaart bij Updike ongemerkt de trekken aan van Borges’ Babylonische bibliotheek, die alle mogelijke (leesbare en onleesbare) boeken omvat en daarmee paradoxaal genoeg iedere betekenis verliest. Omdat elk boek erin weersproken wordt door talloze andere, even willekeurig als de eerste, verdwijnt niet alleen de waarheid, maar raakt zelfs elk mogelijk dispuut daarover verloren in een eindeloze boekenberg vol brabbeltaal.

Meer nog dan de kopieercultuur die Updike aanvalt, verraadt deze parallel met Borges’ bibliothecaire Apocalyps de heimelijke theologie in Kelly’s digitale paradijs. Zijn internet is het equivalent van het goddelijke weten waarin alles uiteindelijk zijn eenheid vindt, neergeslagen in een Boek zo groot als het net zelf. Eenmaal uitgedijd tot de omvang van cyberspace zelf zal ook de boekencultuur – zo schrijft Kelly – ten langen leste democratisch zijn. Beide tezamen klinken als de vervulling van de Amerikaanse droom.

En precies daar beginnen de problemen. Dit cyberspace-Boek zal net zo min als de bijbel of koran nog andere (kennelijk ondemocratische) boeken naast zich dulden. Het is in deze nieuwe heilsbelofte – zo impliceert de reborn christian Kelly – dat zich de Waarheid afspeelt. Dat voorspelt even weinig goeds voor wat daarbuiten valt (en dus niet eens zou kunnen bestaan) als voor de binnenkant ervan. Mét haar boulimie zal deze bibliotheek haar betekenis ten onder zien gaan in de logheid van een almaar toenemende non-sense die haar van binnenuit vervet.

Terwijl Updike’s nostalgische apocalyptiek tegenover Kelly’s integralisme zondigt door een omgekeerde radicaliteit, ziet een sceptischer blik echter noch het boek teloorgaan, noch het internet. Wel ziet hij in de militantie voor die laatste het grootste en meest tragische gevaar. Zoals elk geloofsexces fnuikt ook het digitale radicalisme zelf de heilsbelofte die het vervullen wil. Wanneer in de circulatie van het betekenisloze woord iedere waarheid uit het net geweken is, resteert nog slechts een waste land zonder zeggingskracht, doods als ieder landschap na een godsdienststrijd.