
1.
In 1918, aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, schilderde de Zweedse kunstenaar Nils Dardel een doek dat tot de hoogtepunten van het Zweeds modernisme zou gaan behoren. Het schilderij toont een ‘klassieke’ piëta waarop Christus is vervangen door een figuur die op dat ogenblik al zo’n honderd jaar tot de moderne verbeelding behoort. In Den döende dandyn wordt een dandy op het moment van zijn sterven weergegeven. Zijn gezicht is grauw, uit zijn rechterhand glijdt een spiegel, zijn linker grijpt naar het hart. Desondanks straalt er nog immer glorie van deze figuur; dat werd ook opgemerkt door critici uit die tijd. De jonge dandy wordt beweend door een aantal vrouwelijke figuren die sterke iconografische overeenkomsten vertonen met de drie Maria’s die ook aan het graf van Jezus de nodige tranen plengden. Rechts tilt een van hen voorzichtig de lijkwade over de benen van de dandy.
Het beeld moet ook toen een schok teweeg hebben gebracht, een sacraal figuur was vervangen door een van de meest profane, moderne figuren: Christus als dandy. Of moeten we het juist andersom lezen? Het doek laat namelijk ook een andere leeswijze toe: de dandy als Christus. Alsof je David Bowie vraagt de hoofdrol in Jesus Christ Superstar te spelen.
Dardel was niet de enige die deze transitie van het profane naar het sacrale weergaf. In hetzelfde jaar verscheen in Parijs een klein boekje met de titel Baudelaire et la religion du dandysme. Ook hierin werd de dandy als de Lijdende weergegeven, dat wil zeggen als Christus die het loodzware lot der mensheid op de schouders draagt. Het moet door de ontdekking van Baudelaire’s ‘intieme dagboeken’ zijn gekomen – zij waren nog niet zo lang daarvoor verschenen – dat de dandy plots als een modern-religieuze figuur werd gezien. De Franse dichter noteerde daarin namelijk dat de dandy een heilige was, met eigenlijk maar één doel: onophoudelijk voor de spiegel leven en slapen.
Dit beeld van de dandy als heilige zou bij verschijning snel worden overgenomen door schrijvers en schilders. T.S. Eliot verklaarde dat het beeld van de dandy Baudelaire als Christus dichter bij de waarheid kwam dan dat van hem als poète maudit. De aura die de dandy uitstraalde was klaarblijkelijk die van een verlosser, van iemand die de aan gruzelementen geschoten wereld volledig van een nieuw, stralend hemelgewelf had kunnen voorzien.
Het staalgekletter van de Grote Oorlog maakte aan veel dingen een einde, zo ook aan deze religie. Na de oorlog was de wereld definitief onttoverd en was er voor religie een stuk minder en voor de dandy al helemaal geen plaats meer. De cultuurindustrie zou alras aan een opmars beginnen, waardoor andere sterren het podium konden betreden. De dandy was, zoals Dardel met macabere of misschien wel een noordelijke toon heeft weergegeven, stervende.
2.
Honderd jaar zaten tussen zijn eerste verschijning in de beau monde van de moderne metropolen tot aan zijn verdwijning. Bij het overschrijden van de drempel naar de moderne tijd was de dandy aanvankelijk nog helemaal geen graag geziene gast. Je kunt je overigens afvragen of hij dat ooit is geweest. Voor deze figuur bestaat geen geboortecertificaat, zijn origine is ongewis. Wel is bekend dat het woord stamt van andere termen die alle iets pejoratiefs hadden. Als levenloze pop, zo werd de dandy gezien. Of als trifling en non-descript. Hij was iemand waarmee je niet gezien wilde worden, in tegenstelling tot wat de mythe over Beau Brummell, de archetypische dandy, wil doen geloven.
Brummell zou zich laten fêteren door even aan iemands zijde te verschijnen om daarmee de publieke trots van die persoon te strelen. In ruil daarvoor werd hij bijvoorbeeld uitgenodigd voor etentjes. Hij werd als extravagante verschijning waargenomen, ofschoon zijn voorkomen – met een strak blauw pak met wit overhemd behoorlijk minimalistisch te noemen – eerder dat van een moderne bankier was. En naar het schijnt was zijn neus behoorlijk misvormd doordat een paard ertegenaan had getrapt. Pas later zou de dandy met Oscar Wilde veranderen in een estheet, een heel ander type wezen eigenlijk.
Maar goed, strak in pak, dat zeker. Ingesnoerd zelfs. Spotprenten uit de vroege negentiende eeuw tonen hem als een ijdel persoon die zichzelf als een aap in de spiegel bewondert. Of, wat vaker voorkomt, als een insectachtige figuur.
Zo werd de dandy ook gezien aan de andere kant van de oceaan, in de nog jonge Amerikaanse republiek. Dandy’s vormden een plaag die de nieuwe gemeenschap bedreigde, zoals insecten de kroppen op het land kaalvreten. Vrouwen werden gewaarschuwd zich niet te laten verleiden door deze insecten. Kevers en vliegen hadden tenminste nog een functie in de wereld van flora en fauna, dandy’s daarentegen waren zonder ook maar enig nut. Ze waren extravagant, exotisch zelfs, maar nog herkenbaar genoeg om beschreven te worden in termen die de bewoners van de Nieuwe Wereld dagelijks gebruikten. Insecten: ze staan dichtbij en tegelijkertijd ver van ons af.
De toon was daarmee gezet. Ook de dandy heeft ontegenzeggelijk iets herkenbaars, maar evenzeer staat ook die ver van ons af. Iemand als dandy bestempelen vormt een retorische strategie, waarmee het mogelijk is dat wat als bedreigend wordt ervaren in voldoende herkenbare kleur te benoemen én op afstand te zetten.
Niemand was zich daar beter van bewust dan Charles Baudelaire, de Franse dichter zonder wiens werk het moeilijk is de moderniteit te begrijpen. De Fransman die altijd met het ene oog naar het heden en met het andere naar de oudheid tuurde, omschreef de dandy als een moderne held, met een term die het hele voorgaande beeld op z’n kop zette: als een verbazingwekkende Myrmidon. Het beeld is ontleend aan Ovidius in wiens Metamorfosen men kan lezen dat de Myrmidonen in mensen veranderde mieren zijn. Het zijn die wezens die redding brengen aan het eiland Aegina, nadat de gehele bevolking door een goddelijke plaag was vernietigd. Het insect dat wordt veranderd in de mens die redding komt brengen, zie hier de dandy volgens Baudelaire.
3.
Honderd jaar had het geduurd van geboorte tot teloorgang. Het zou nog eens bijna honderd jaar duren tot zijn wederopstanding. En wat voor een. De dandy heette zich afzijdig te houden van alle aardse beslommeringen. Alcohol, drugs, seks, niets was aan hem besteed, en, zo wordt vaak benadrukt alsof het in dit rijtje het allerhoogste goed is, al helemaal geen politiek. De verrassing was dan ook groot toen aan het eind van de twintigste eeuw die negentiende-eeuwer plots weer opdook en wel op die plek waar men hem eigenlijk het minst, of zelfs helemaal niet, had verwacht: in het hart van de politiek.
Aan het begin van de 21ste eeuw stonden de Europese kranten opeens vol met berichten over de terugkeer van de dandy. Met de politieke opkomst van Pim Fortuyn werd er gesproken over ‘un dandy de l’ultra-droite’, ‘un dandy populiste’, ‘The Dutch dandy’, ‘dem populistischen Dandy Fortuyn’ en de ‘Polit-Dandy’. Dat deze combinatie van politiek en dandyisme bijna tweehonderd jaar lang ogenschijnlijk voor onmogelijk werd gehouden was ongetwijfeld iets wat deze journalisten zich niet realiseerden. Het gaf misschien ook aan dat zij zich in alle eerlijkheid weinig raad wisten met deze ‘populist’; overigens al evenzeer een term waarmee een retorische strategie van andersheid en uitsluiting in stelling wordt gebracht.
De Polit-Dandy was, in zekere zin, een politieke exoot. Misschien kwam het door zijn pak, zijn royaal geknoopte das of zijn schoothondjes? Zo wordt althans vaak beweerd, maar het zijn slechts uiterlijke kenmerken die maar weinig zeggen over wat de dandy precies tot een politieke figuur maakt. In feite draagt het merendeel van de Kamer dezelfde kostuums, en is een al even grote hoeveelheid dassen op eenzelfde wijze beroerd geknoopt. Het zegt vermoedelijk veel over de smaak van politici, weinig over hun politiek.
En dan is er een kleine twintig jaar later volgens velen, en misschien ook wel volgens hemzelf, de troonopvolger van Fortuyn. Opnieuw staan journalisten in de rij om deze jonge politicus als dandy te beschrijven. Van ‘dromende dandy’ met ‘heimwee naar Arcadië’ (Bert Wagendorp) tot aan een dandy-provocateur met ironie en zwier (Christiaan Weijts), en van ‘dandy politique’ (TV5) tot aan de dandy ‘met de diepe overtuiging dat er iets mis is in de samenleving’ (Leonard Ornstein): de kwalificatie zingt weer rond over het politiek-journalistieke veld. Provocatie, zwier, ironie, narcisme, overdrijving, het zijn de eigenschappen die vaak aan de politieke dandy, en zeker niet geheel onterecht, worden toegekend. Maar of ze ook karakteristiek zijn voor alleen de dandy? Ook andere politici, met een soms minder tot de verbeelding sprekend voorkomen, provoceren, gebruiken ironie, vertonen narcistische trekken en, als het even kan, overdrijven. Wat maakt de politiek van Pim Fortuyn en die van Thierry Baudet dan eigenlijk dandyesk?

4.
‘Vous figurez-vous un dandy parlant au peuple, excepté pour le bafouer?’ ‘Kunt u zich een dandy voorstellen die met het volk spreekt, tenzij om het te beschimpen?’ Baudelaire dacht aan de dandy’s van zijn tijd, waarschijnlijk ook aan zichzelf, en ook aan de venijnige, ironische opmerkingen waarom zij berucht waren en noteerde deze retorische vraag in zijn dagboek. Overigens niet dan nadat hij eerst had geschreven: ‘Een dandy doet helemaal niets.’ Dat er aan het begin van de 21ste eeuw dan toch dandy’s opstaan die van het spreken tot het volk hun stiel hebben gemaakt mag op z’n minst opmerkelijk heten.
Toch is het bij nadere beschouwing van Baudelaire’s werk niet zo dat de dandy bij hem als een apolitiek wezen door talloze pagina’s dwaalt. Nee, eerder het tegendeel. Hij verschijnt daar als voorvechter van een aristocratie van mannen. Als iemand die bovendien – we schrijven halverwege de negentiende eeuw – de alles egaliserende zondvloed van de democratie moet stoppen. Hij vecht tegen het tumult (bij de Franse dichter een ander woord voor democratie), tegen anarchie. Zijn belofte: een terugkeer naar een harmonieuze wereld. Het is een wereld die er hoogstwaarschijnlijk nooit was, niet is en ook nooit zal zijn. Desalniettemin is dat de belofte van de dandy: een harmonieuze wereld.
Hoe die eruitziet? Baudelaire is er al net zo vaag over als Baudet nu: een wereld zonder al te veel sociale mobiliteit, dat is zeker, en daarbinnen de dandy aan de top. Een wereld vol schoonheid, dat ook. Ja, een geordende, overzichtelijke wereld met een duidelijke fysiognomie: een wereld waarin men in een oogopslag aan iemands uiterlijk kan zien wie hij is en wat zijn sociale positie is. Het is het tijdperk van de fysiologieën, van de beschrijving van sociale typen, vaak spottend, maar soms ook serieus. Ze helpen de lezer de wereld die meer en meer onleesbaar wordt te lezen.
Ook Baudelaire draagt met zijn Schilder van het moderne leven bij aan een betere leesbaarheid van die wereld. Naast portretten van de prostituee en de militair vinden we daar ook de dandy als een chique welgestelde heer die zich nergens om hoeft te bekommeren. Nergens om? Nee toch, hij is de verlosser die ons naar een harmonieuze wereld zal leiden. De dandy met zijn belofte van harmonie is, zo geeft Baudelaire direct toe, een moderne figuur die eigenlijk niet in deze wereld thuishoort. Maar dan, voordat de dandy überhaupt in staat is zijn belofte te realiseren, wordt ook hij omvergeworpen door die zondvloed. De democratie blijkt sterker dan deze figuur.
Was Baudelaire volgens zijn lezers niet altijd even helder over de politieke kant van de dandy, een Nederlandse schrijver niet lang na hem was dat wel. Lodewijk van Deyssel, wiens pen meermaals in vitriool gedipt leek, zou de houding van de dandy als Monumentaal-Politisch (inderdaad, met hoofdletters) beschrijven. In een van de mooiste boeken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis, Het leven van Frank Rozelaar, voorzag ook hij één grote harmonieuze gemeenschap met de dandy als glorieus middelpunt. Men hoeft maar naar de dandy te kijken, schreef hij in een verbazingwekkende zin, om te beseffen hoe men zich zou moeten gedragen en moeten kleden. Dat wil zeggen, volgens de sociale positie die door iemand wordt ingenomen.
Het is heus niet zo dat bij het bewonderen van de dandy plots iedereen een dandy zou willen zijn, leek hij te denken. Zoals ook heus niet iedereen plots als een Pim Fortuyn of Thierry Baudet zou willen zijn. Maar wat men volgens Van Deyssel bij het aanschouwen van de glorieuze figuur wel beseft is dat men onderdeel is van een sociaal geheel en dat dat geheel alleen kan functioneren als iedereen zijn of haar rol vervult. De leraar geschiedenis moet geen politicus willen zijn, noch zou een veilingmeester dat moeten ambiëren. Leiders worden geboren als dandy, zo lijkt het. En zo sterven zij ook.
5.
Als één ding duidelijk wordt in de geschiedenis van de dandy is dat dat deze figuur keer op keer sterft maar ook telkens weer terugkeert. Het gebaar van de Maria met de lijkwade is eigenlijk ambigu, het kan ook zo worden geduid: ze onthult ons de verlosser vlak voor zijn wederopstanding. De geschiedenis van de dandy is er een van wederopstandingen. Daarbij wordt hij almaar politieker. Aanvankelijk was de dandy vanwege zijn narcistische, extravagante voorkomen een verontrustend element waarvoor de maatschappij beschermd diende te worden. Bij Baudelaire verandert hij in een bestrijder van anarchie, tumult en democratie en voorvechter van harmonie, waarna Van Deyssel hem als een Monumentaal-Politieke leider neerzet die de weg wijst naar een harmonieuze samenleving. Bij Dardel krijgt de dandy eindelijk dat aureool dat eigenlijk al de hele tijd op hem had afgestraald: de dandy wordt een verlosser. En met Fortuyn heeft de dandy definitief de politieke arena betreden.
Wat andere dandy’s voor Fortuyn nog harmonie noemden, krijgt bij de Nederlandse politicus een meer sociologische kleur: gemeenschapszin. Wie zijn De verweesde samenleving nauwkeurig leest, moet het opvallen: het doel van de politiek is het creëren van gemeenschapszin. De beroepspolitici van tegenwoordig, schrijft hij daar alluderend op het werk van Max Weber, hebben dat vermogen niet. Zij functioneren binnen de baantjesmachinerie van een partij en kennen die kracht die van een roeping uitgaat niet. Er zijn er eigenlijk maar heel weinig die geroepen zijn, misschien zelfs maar één: de Polit-Dandy zelf.
Aanvankelijk had hij eigenlijk helemaal niet die ambitie. Het priesterschap leek hem aantrekkelijker, en misschien kon hij zelfs wel paus worden. Het ridicule van dit idee moet hem snel hebben getroffen, een andere wens kwam ervoor in de plaats. Als er één ding was waarvan hij spijt had, zo gaf hij toe in een gesprek met Theo van Gogh, was het wel dat het hem nooit was gelukt kunstenaar te worden. Wie met Fortuyns heimelijke wens in gedachten terugkeert naar De verweesde samenleving ziet het overal: het boek is doordrenkt van het idee dat de politicus een kunstenaar (beeldhouwer en regisseur zijn veelvoorkomende metaforen) is die de samenleving vorm moet geven.
Ook Fortuyns ideaal was dat van een harmonieuze samenleving. Hij schrijft letterlijk dat hij schone buurten wil, waarbij hij geweten moet hebben dat hij zich van een esthetisch begrip bediende. En hij wil dat mensen zien dat ze gezien worden en horen dat ze gehoord worden. De mens is eerst en vooral een zintuiglijk wezen, de ratio volgt de zintuigen. De politicus moet die zintuigen bespelen. Geen wonder dat het boek opent én afsluit met een kritiek op de hedendaagse kunstenaar die volgens de Polit-Dandy noch pionier noch gids is. De dandy-populist is een kunstenaar, de samenleving zijn kunstwerk. En zijn politiek, die is esthetisch.
6.
Ook Thierry Baudet begeeft zich op het terrein van de esthetiek, misschien nog wel meer dan zijn Rotterdamse voorganger. En ook Baudet fulmineert tegen de hedendaagse kunsten, waarover hij in het verder tamelijk onleesbare boek Oikofobie schrijft dat het sinds het modernisme alleen nog maar draait om choqueren, waarbij er niet langer ook maar enige ‘geborgenheid’ wordt geboden. Zo schrijft hij: ‘Door het modernisme in de kunsten zullen mensen steeds verder ontwortelen en hun gevoel van verbondenheid met de omgeving verliezen. Spiritueel ontheemd en politiek onteigend: dat wordt onze toekomst als de oikofobie niet wordt gestopt.’ Het is een idee van een misleidende banaliteit; ze voert recht naar de kern van Baudets politiek.
Baudet weet als geen ander de ambigue status van woorden te misbruiken. De ‘overwinningsspeech’ na de verkiezingen voor de Provinciale Staten is gelardeerd met begrippen waarvan menig voor- noch tegenstander ooit heeft gehoord. Hij beweegt wellicht als een wat houterige Hollandse toreador, zijn woorden zijn de rode vlaggen waar de massa als een stier verblind door woede op afstormt. Wie echter tussen de quasi-intellectuele lappen van zijn vertoog doorleest, stuit daarnaast op een doodnormaal woord. Een woord dat keer op keer terugkeert in zijn werk: gevoel. Wie voor even de pompeuze retoriek van uilen, kartels en het boreale negeert, kan achter het fragiele masker van deze quasi-geleerdheid kijken.
Ondanks die pose van intellectualisme zien we hier een politicus die zich eerst en vooral richt tot het gevoel van de burger. Wat Fortuyn voor hem beschreef als gemeenschapszin, het zintuig voor een gemeenschap en het gevoel van een gemeenschap te zijn, wordt door Baudet op bijna exact dezelfde wijze geformuleerd. In zijn De aanval op de natiestaat draait alles om het gemeenschapsgevoel, dat soms ook wordt geformuleerd als een thuisgevoel. De mensen moeten ervaren dat ze onderdeel zijn van een sociaal geheel, geborgenheid dus, om maar eens een term uit zijn esthetische kritiek aan te halen. Wat nodig is, is volgens hem een politiek van de ervaring, van het gevoel, wat, om een trucje à la Baudet uit te halen, de oude Grieken aisthèsis noemden. Een esthetische politiek dus.
Het is misschien wel de paradox van zijn politiek: in heel zijn spreken lijkt Baudet een intellectuele houding aan te willen nemen, de inhoud van zijn politiek staat daar diametraal tegenover. Politiek, zoveel wist Fortuyn al in oppositie met verscheidene sociologen en filosofen, is niet een kwestie van de rationele uitwisseling van argumenten, of in ieder geval niet alleen. Nee, zij is in eerste instantie een zaak van de zintuigen. Het werd door de Polit-Dandy aan het licht gebracht, maar geldt in feite voor alle politiek, ook die zich expliciet beroept op ‘het redelijke’ of ‘de rede’. Het is een les die linkse partijen helaas nog maar nauwelijks lijken te hebben getrokken. Baudet daarentegen heeft de zintuigen tot kern van zijn politiek gemaakt. Zijn kritiek op het sociaal-contractdenken is dat het uitgaat van rationeel eigenbelang, van rationele afwegingen, en geen recht doet aan het zintuigelijke wezen dat de mens eigenlijk is. En passant geef hij dit als verklaring voor de ‘betovering van Europese volkeren door intolerante nationalistische of “populistische” politici’.
Het zijn de woorden van iemand die op dat moment nog ‘academicus’ was. Al snel zouden zij op hemzelf van toepassing worden. Zijn tovermiddelen? Zoals hij het zelf zegt: symbolen. Vlaggen, volksliederen, vaandels, eretekens, je kunt het zo oubollig niet bedenken. Maar evengoed kan men invullen: dure wijn, royale dassen, Italiaanse pakken, een vleugel, archaïsche woorden. Het zijn allemaal tekens die de belofte van de dandy gestalte geven: de dandy zal als verlosser het volk meenemen naar een land dat in een ver verleden ligt. Vooruitgang door terugkeer, of liever, een revolutie surplace. Dat de wereld die wordt beloofd niet bestaat, nooit heeft bestaan en hoogstwaarschijnlijk ook nooit zal bestaan maakt voor het electoraat niet uit. De belofte van een harmonieuze gemeenschap, waarin iedereen ziet dat hij wordt gezien, iedereen hoort dat hij wordt gehoord en iedereen merkt dat hij wordt opgemerkt is al voldoende. Wie nog jaren na Fortuyns overlijden met zijn aanhangers spreekt weet wat hier wordt bedoeld. In die zin is Baudet inderdaad een leerling van die trits dandy’s die hier de revue passeerden. Alleen één ding ontbreekt nog.
De moderne mens is volgens Baudet een tovenaarsleerling die niet in staat is de krachten die hij zelf in het leven heeft geroepen te beheersen. We hebben dit eerder gezien, bij andere dandy’s die krachten ontketenden waarvan zijzelf de consequenties maar nauwelijks konden voorzien. Baudet mag weliswaar duidelijke lessen hebben geleerd van zijn voorgangers, het zou zomaar kunnen dat deze vermeende nieuwe dandy één les vergeten is te trekken: namelijk dat die krachten zich op wonderlijke wijze ook wel eens tegen hemzelf kunnen gaan keren.
Geertjan de Vugt promoveerde aan de Universiteit Tilburg op het proefschrift The Polit-Dandy: On the Emergence of a Political Paradigm. Hij is momenteel verbonden aan het Internationales Forschungszentrum Kulturwissenschaften in Wenen en de KNAW inAmsterdam