WASHINGTON, oktober 1947. Een man marcheert in de richting van het Witte Huis, hand in zijn zak en de wind in zijn haar. Het is Bogie en hij is een en al stijl: glimmende schoenen, vlinderdas, zijden zakdoek in de bovenzak, een sigaret tussen duim en wijsvinger. Aan zijn arm Lauren Bacall: lange benen, zwart handtasje, designerpakje. Achter hen: een rij Hollywood-sterren, onder wie John Huston, Gene Kelly en Groucho Marx. Hun missie: morele steun verlenen aan tien van hun collega’s die worden beschuldigd van lidmaatschap van de Communistische Partij.

Dat waren bange tijden. Tussen 1947 en 1954 voerde het House Un-American Activities Committee (HUAC) een schrikbewind door acteurs, scenarioschrijvers en regisseurs te dwingen te getuigen tegen collega’s met zogenoemde communistische sympathieën. Het gevolg was een zwarte lijst die het voor honderden kunstenaars onmogelijk maakte te werken in Hollywood. De protestactie van Humphrey Bogart, Lauren Bacall en de anderen was vooral tegen die zwarte lijst gericht.

De geschiedenis lijkt zich te herhalen. De acteursvakbond Screen Actors Guild (SAG) waarschuwt voor HUAC-achtige toestanden. Het klimaat is er zeker naar: ideologische tegenstellingen in de Amerikaanse samen leving verscherpen als gevolg van een mogelijke oorlog in Irak. Tekenend voor de oplopende spanning is de door SAG gesignaleerde «verontrustende trend» in het debat over de oorlog, namelijk de suggestie dat bekende Amerikanen die «onacceptabele meningen» huldigen over de oorlog als straf hiervoor hun recht op werk zouden moeten verliezen. Waar de nieuwe dreigementen tegen Hollywood-sterren precies vandaan komen, zegt de bond niet. Wel is duidelijk dat een groeiend aantal Amerikaanse sterren hun tegenstand tegen de oorlog niet langer onder stoelen of banken steken.

Het meest uitgesproken is de acteur Martin Sheen, die eind jaren zeventig beroemd werd door zijn rol als kapitein Willard in Francis Ford Coppola’s Apocalypse Now. Tegenwoordig is Sheen te zien in de rol van de Amerikaanse president Josiah Bartlet in de politieke dramaserie The West Wing.

Onlangs werd de acteur voorpaginanieuws toen hij zich opwierp als boegbeeld van een vituele protestactie tegen het Witte Huis. In een reclamespot op televisie riep hij mensen op namens de online-vredesbeweging moveon.org de Amerikaanse regering met e-mails en faxen te bestoken om hun tegenstand tegen de oorlog kenbaar te maken. Hierbij kreeg hij steun van een lange lijst musici en film- en tv- sterren, onder wie Mike Farrell, die de rol van de arts Hunnicutt vertolkte in de sitcom M*A*S*H, Ethan Hawke, een nieuwe ster die imponeerde met zijn spel in Hamlet van Michael Almereyda en acteurskoppel Tim Robbins en Susan Sarandon. Een week later volgden duizenden scholieren het voorbeeld van de sterren door de lessen te boycotten en de straat op te gaan met de leuze «Boeken en geen bommen».

De acteursvakbond SAG vreest dat deze acties van de sterren niet vrijblijvend zullen zijn. Dat was al gebleken na een bezoek van acteur en regisseur Sean Penn aan Bagdad. Opeens was Penn niet meer welkom op de set van de nieuwe film van producent Steven Bing. Volgens Penn was de reden hiervoor zijn tegenstand tegen de oorlog. Bing ontkende dat. Acteur en producent zijn inmiddels verwikkeld in een rechtszaak waaruit moet blijken of Penn inderdaad het slachtoffer van een boycotactie is geworden.

Dat lot wachtte al de legendarische Phil Donahue. Nieuwszender MSNBC schrapte zijn praatprogramma, volgens betrokkenen omdat de tv-ster zich te links opstelde en te vaak antioorlogsboodschappen in de show verkondigde.

In het licht hiervan lijkt er sprake te zijn van een heksenjacht in Hollywood. Martin Sheen ziet de bui al hangen. NBC, waar The West Wing te zien is, wordt gebombardeerd met haatmail waarin mensen aandringen op zijn vertrek. Tegenover The Los Angeles Times onthult hij dat het bestuur van NBC bang is dat zijn protest tegen de oorlog de kijkcijfers van de serie negatief zal beïnvloeden. Dat zou een nekslag betekenen, aangezien kijkcijfers bepalend zijn voor het succes van een serie en voor het aantrekken van adverteerders. In Amerika is de consument immers koning. Daarom roept de conservatieve groep Citizens Against Celebrity Pundits mensen op de producten van Hollywood te boycotten in geval van «onpatriottisch» gedrag. Een ondertekenaar van een petitie van de groep verklaart: «Ik zal niet naar de film gaan. Ik zal hun televisieprogramma’s niet ondersteunen. Ik zal hun muziek niet kopen. Mijn familie en ik zullen iedereen in Hollywood boycotten totdat zij doorhebben dat hun taak slechts bestaat uit het vermaken van mensen.»

Over Humphrey Bogart zegt men dat hij alleen maar Democraat werd om de liefde van de beeldschone Lauren Bacall te winnen. Het romantische beeld van de strijdbare Bogie die met Bacall aan zijn elleboog ten strijde trekt tegen het politieke establishment in Washington kan dus net zo goed schitterend geacteerd zijn geweest. Later zou Bogie tot zijn grote schande en onder druk van de studiomagnaat Jack Warner zijn mars op het Witte Huis bestempelen als een vlaag van verstandsverbijstering.

En dat is het punt. De vraag hoe rechts of links Hollywood en de wereld van vermaak werkelijk is, houdt politici en historici al sinds de jaren veertig bezig. Het antwoord is nog steeds niet gevonden; het is even ontwijkend als de al dan niet gespeelde bravoure van Bogie en Bacall in de straten van Washington in de jaren veertig.

Hollywood heeft wel een reputatie van radicalisme. De jaren zeventig golden als het laatste gouden tijdperk van de Amerikaanse film. Ogenschijnlijk subversieve werken als Taxi Driver, Apocalypse Now en, begin jaren tachtig, Blue Velvet leken het beeld van een progressief Hollywood te bevestigen. Maar dat was niets anders dan een rookgordijn, concludeert de filmjournalist Mark Cousins. In een belangwekkend essay dat twee jaar geleden verscheen in het blad Prospect betoogt hij niet alleen dat de genoemde werken eigenlijk rechts en reac tionair zijn. Ook stelt hij dat de filmkunst in wezen de ultieme rechtse kunstvorm is. Neem de close-up: een gigantisch beeld dat het effect teweegbrengt van het aanbidden van acteurs, alsof het heidense goden betreft. In deze context, zegt Cousins, is het rationeel bekritiseren van iets of iemand onmogelijk.

Als dat zo is — en Cousins fundeert zijn stelling goed — dan krijgen de protesten van Hollywood-sterren als Martin Sheen tegen de Irak-politiek van president George W. Bush een holle klank. Een rechtse kunstvorm duldt immers geen echt linkse geluiden.

Dat sommigen in Hollywood in ieder geval proberen links te zijn, blijkt uit de geschiedenis van het HUAC en het mccarthyisme, genoemd naar de paranoïde senator Joseph McCarthy die in de jaren veertig en vijftig het jagen op linkse scenarioschrijvers en regisseurs in Hollywood tot een ware kunst maakte. Het land was in de greep van het rode gevaar. McCarthy en de andere HUAC-leden voelden zich geroepen Amerika te beschermen tegen het oprukkende communisme. McCarthy was ervan overtuigd dat de KGB tot diep in Hollywood was doorgedrongen, zodat scenarioschrijvers hun werk peperden met geheime anti-Amerikaanse en pro-sovjetboodschappen.

Een van deze «verraders», meende McCarthy, was de scenarioschrijver Carl Foreman. Foreman belandde op de zwarte lijst van Hollywood, maar begin jaren vijftig nam hij wraak. Hij schreef het scenario voor de western High Noon van regisseur Fred Zinneman en producent Stanley Kramer. Het werd een allegorie van Amerika ten tijde van het mccarthyisme: drie mannen, onder leiding van de sadistische Frank Miller, terroriseren het stadje van sheriff Will Kane (Gary Cooper). Als Cooper probeert hulp te zoeken bij de dorpelingen om Miller te bevechten, krijgt hij nul op het rekest. Sterker, de bewoners lijken de kant te kiezen van Miller en zijn mannen.

Kane verpersoonlijkt de door McCarthy opgejaagde kunstenaars. De dorpelingen symboliseren burgerlijk Amerika. In de jaren vijftig waren progressieven als Foreman verbolgen over het feit dat Amerikanen niet met duizenden protesteerden tegen de activiteiten van het HUAC. Op dezelfde wijze staat sheriff Kane in High Noon versteld als hij ziet dat de gewone mensen van het dorpje hem aan zijn lot overlaten.

Een andere grootheid in Hollywood begreep de houding van de gemiddelde Amerikaan goed: regisseur Howard Hawks, die zachtaardig, progressief gedrag domweg on-Amerikaans vond. Hawks werd woedend toen hij High Noon zag. Een sheriff die rondrende als een kip zonder kop en die dan op de koop toe werd gered door zijn vrouw (Grace Kelly)! Ongehoord!

Hawks werd zo boos dat hij meteen een van de beste westerns aller tijden maakte: Rio Bravo met John Wayne in de hoofdrol. Hierin terroriseren booswichten opnieuw het stadje, maar nu weet de revolverheld wel raad met ze. De houding van Wayne in het stuk is dat niemand behalve hij goed genoeg is om de schurken te bevechten. Daarom moet hij zorgen voor de anderen.

Een betere samenvatting van de huidige Irak-politiek van Bush is nauwelijks denkbaar. Niemand in de wereld kan de aartsschurken Saddam Hoessein en Osama bin Laden aan — en daarom moet sheriff Dubya het klusje maar klaren. Net als Wayne in Rio Bravo handelt Bush alsof hij door God gekozen is om de vrije wereld te beschermen.

Dat de absurde eenvoud van deze gedachtegang onacceptabel is voor moderne Hollywood-sterren is tamelijk ironisch. Zij zijn immers stuk voor stuk de poppetjes van het theater dat een eeuw lang simplistische verhalen opvoerde waarin de scheidslijnen tussen goed en kwaad duidelijk zichtbaar waren. In deze verhalen, betoogt ook Mark Cousins, overheerst de emotie en niet de rede. Film sterren leven in een wereld van fictie. Daarom gedroeg Bogie zich als een van zijn personages tijdens zijn mars op Washington. Dat leverde een heroïsch beeld op, maar het gaf zijn actie ook iets vals.

Hetzelfde gevoel bekruipt de kijker naar de antioorlogsreclame van Martin Sheen en de andere sterren. Niet Sheen oreert: «De wapeninspecties werken echt!» Maar president Josiah Bartlet van The West Wing.