‘Het neoliberalisme bestaat uitsluitend in de fantasie van (sommige?) linkse mensen; zij gebruiken het als een scheldwoord voor alles wat zij verafschuwen.’ Het zijn woorden van Patrick van Schie, directeur van de Teldersstichting, het onafhankelijke, aan de vvd verbonden wetenschappelijke bureau dat het liberalisme bestudeert. Van Schie heeft er een fikse discussie mee ontlokt in kleine, wetenschappelijke kring: bestaat het neoliberalisme nu wel of niet?

Van Schie vindt van niet. Hij vergelijkt het geloof in het neoliberalisme met dat in hekserij. Heksen konden in de Middeleeuwen ook hoog of laag springen, wie een heks in een vrouw zag, zou zich toch niet laten overtuigen door het tegendeel. Bovendien kent Van Schie niemand die zichzelf neoliberaal noemt, schreef hij in het artikel waarmee hij de discussie opende in Socialisme Democratie (S), het tijdschrift van de Wiardi Beckman Stichting (wbs), het wetenschappelijk bureau van de pvda.

Laat nou uitgerekend afgelopen weekend in de Volkskrant een uitspraak van enkele jaren geleden van de hoofdredacteur van De Telegraaf, Sjuul Paradijs, worden aangehaald. Die zei destijds dat in Hilversum een ‘helder, conservatief en neoliberaal stemgeluid’ ontbrak. Voor hem was dat reden leden te gaan werven voor de nieuwe omroep Wakker Nederland (wnl). Jammer genoeg was Paradijs niet uitgenodigd door de wbs om onlangs samen met vertegenwoordigers van de Teldersstichting enerzijds en de wetenschappelijke bureaus van pvda en sp anderzijds de degens te kruisen over de hamvraag of het neoliberalisme eigenlijk wel bestaat. Met Paradijs had er dan ten minste één iemand aan tafel gezeten die niet had geschroomd zich van het predicaat neoliberaal te voorzien. Mocht hij die term onverhoopt niet voor zichzelf hebben bedoeld, dan toch voor de leden van Wakker Nederland.

Weet u wat u ermee bedoelt als u het woord neoliberaal gebruikt? Of wat ermee wordt bedoeld als u de term hoort of leest? Waarschijnlijk zullen velen van u zich kunnen vinden in wat de publicist Thomas von der Dunk in S schreef in een reactie op Van Schie: ‘De term neoliberalisme is nuttig omdat de laatste decennia in Europa onder Angelsaksische invloed een nieuw soort liberalisme dominant is geworden, waarbij een positief vrijheidsbegrip – vrije burgers zetten zich gezamenlijk via de politiek in voor het realiseren van bepaalde nuttige maatschappelijke doeleinden – heeft plaatsgemaakt voor een negatief vrijheidsbegrip: vrije jongens willen van niemand last hebben en geen belasting voor collectieve arrangementen betalen.’

In spreektaal drukte Von der Dunk zich aan de wbs-tafel vol strijdende wetenschappers plastischer uit. Omdat hij daar toestemming voor gaf, mag daar hier aan worden gerefereerd. Neoliberalisme is volgens hem het vermarkten van alles. Neoliberalisme is dat zelfs het sterfbed van je moeder bij opbod wordt verkocht aan de televisie. Neoliberalisme betekent dat je als consument alles mag, maar als burger niks meer kan. Neoliberalisme is het ontbreken van de morele vraag in wat voor samenleving wij eigenlijk willen wonen.

Wat vermag de democratie nog als markten zich aan haar controle onttrekken?

Misschien is dat laatste wel de echte reden waarom Van Schie en zijn liberale collega’s aan die tafel bij de wbs een gruwelijke hekel hebben aan de term neoliberaal en die als een scheldwoord ervaren. Zij denken wel degelijk na over die morele vraag, en ook over de daaraan verbonden vraag tot hoe ver het marktdenken van en bij de overheid mag gaan. Sterker, de liberale kant van de tafel kon zich vinden in de constatering aan de ‘linkse’ overkant dat het ontbreekt, en niet alleen in Nederland, aan een goede, fundamentele discussie over het marktdenken.

De vertegenwoordigers van de Teldersstichting vinden het niet liberaal dat banken toen ze verlies leden konden aankloppen bij de overheid, zoals in het begin van de economische crisis gebeurde. Zij zeiden, net als de ‘linkse’ overkant, te worstelen met de vraag wat voor markt dat eigenlijk is als de lusten wel voor eigen rekening zijn van een marktpartij, maar de lasten kunnen worden afgewenteld op de gemeenschap.

Aan die hoogstnoodzakelijke discussie over het marktdenken, waar dus blijkbaar zowel sociaal-democraten en socialisten als liberalen naar snakken, zijn nog meer vragen toe te voegen. Wat voor markt is dat als de overheid deze kunstmatig in het leven roept, zoals bijvoorbeeld voor CO2-emissies? Wat gebeurt er eigenlijk als gemeenten thuiszorg op een veiling gaan inkopen? Wat vermag de democratie en daarmee een overheid nog als markten zich aan haar controle onttrekken?

Als liberalen het woord neoliberaal een scheldwoord vinden, waardoor dit een brede discussie met hen over de gevolgen van het overal in de samenleving oprukkende marktdenken in de weg zit, zal de term me – in de woorden van Von der Dunk – worst wezen. Met de Europese verkiezingen van juni in het vooruitzicht is het hoog tijd dat die discussie van de grond komt. Dat kan dan ook zonder het woord neoliberaal.

Maar het kan niet zonder onder ogen te zien dat de Europese Unie de onmacht van de lidstaten om als marktmeester op te treden heeft vergroot zonder dat de EU die rol zelf afdoende heeft overgenomen. Laat de Oostenrijkse liberale denker Friedrich von Hayek een federatie van natiestaten nu al voor de Tweede Wereldoorlog een probaat middel hebben genoemd om de invloed van natiestaten op het economisch verkeer te verkleinen. Mits die federatie dan democratische macht ontbeert. Oud-wbs-directeur Paul Kalma verwijst daarnaar in zijn reactie op de liberaal Van Schie. Linkse hekserij? Nee, een pijnlijke realiteit, ook voor echte liberalen.