Het derde deel, De Baai van Kara-Bogaz, laat een heel andere Paustovskij zien dan die van de melancholische memoires. Weliswaar heet het een roman, maar toen het boek in 1932 verscheen, was het een voorbeeld van een nieuw genre, dat van de reportageliteratuur. Paustovskij voelde zich in de eerste plaats verslaggever, pas daarna werd hij fulltime schrijver. Later zou hij uitmunten door zijn lyrische beschrijvingen van de natuur, hier is hij nog vervuld van de euforie die indertijd de strijd tegen de natuur begeleidde, in dit geval de verovering van dode streken rond de Kaspische Zee. Op zijn reis door deze vooral aan de oostkant van de binnenzee onherbergzame gebieden ontmoette hij ontdekkingsreizigers, geologen, partijleden en andere helden die niets liever wilden dan de ‘wrede legendes over de woestijn te ontluisteren en deze hand- en spandiensten te laten verrichten voor de socialistische industrie’. Dit is de taal die bij de vijfjarenplannen paste.
HOOFDPERSOON van het boek is een beruchte baai, de Kara-Bogaz, in het Toerkmeens ‘zwarte muil’ geheten, waar het altijd woei, het water zienderogen verdampte en schepen verroestten, en in de omgeving waarvan zich alleen nomaden waagden. Paustovskij gaat voor zijn geschiedenis terug tot in 1847, toen een luitenant als eerste de baai verkende. Te voet trok hij langs de oevers en ontdekte dat de grote hoeveelheid zout in het water een soort zuiveringszout was, het zogeheten glauberzout of mirabiliet, waarvan men wit of zwart glas kon maken. Dat hoorde hij van een oudere ontdekkingsreiziger, die hem ervan wist te overtuigen dat er ‘in de ons omringende natuur vrijwel geen kwaad bestaat dat niet tot nut en voordeel van de mens zou kunnen worden aangewend’ - Paustovskij gaf hem met terugwerkende kracht de zelfverzekerde tongval van de sovjetingenieur. Maar het zou tot na de Russische Revolutie duren voordat men het zout in de baai ging exploiteren en nog langer voordat men het op grote schaal ter plaatse verwerkte, wat lange tijd door velen voor onmogelijk werd gehouden omdat men daarvoor allerlei andere grondstoffen en vooral ook zoet water nodig had. Er moesten een paar vergissingen van de natuur worden goedgemaakt, zoals Paustovskij het formuleert; daarvoor was bovendien nodig dat er enkele daadkrachtige types verschenen wier geloof bergen kon verzetten.
PAUSTOVSKIJ reconstrueerde de geschiedenis van de baai aan de hand van artikelen van geologen, verhalen van zeelui en expeditieleiders en andere bronnen. Die geschiedenis bevat onder meer een gruwelijke episode over Witte doodseskaders die in januari 1920 een honderdtal sovjetgevangenen zonder eten en drinken op een eiland voor de baai lieten afzetten.
Een van de weinigen die het er levend van afbrachten was een jonge geoloog die drie keer voor een executiepeloton (van de Witten) had gestaan. Hij had ontdekt hoe men in de woestijn met kiezels water kon filteren. Zijn geest was door de gebeurtenissen danig van streek geraakt; zo ijlde hij over een psychische energie uit woeste tijden die in de aardlagen opgeslagen zou liggen. Maar als de schrijver hem later nog eens opzoekt, ontvouwt de oude, ogenschijnlijk wat getikte geoloog een theorie over het schaars worden van de energievoorraden op aarde en de mogelijkheden van zonne-energie, een theorie die verrassend modern aandoet.
Paustovskij is in deze journalistieke schetsen op z'n best in de portretten van pioniers: wetenschappers en technici, stuk voor stuk eigenzinnige persoonlijkheden, die vooral goed gedijen ver van de gewone wereld. Minstens even interessant zijn de technische uiteenzettingen van de zoutwinning en de voorafgaande onderzoekingen. Met zijn verhalen, soms verhalen in het verhaal of zijpaden, volgt Paustovskij in het boek een dominomethode: een bijfiguur uit de ene episode wordt de hoofdpersoon van een volgende, zigzaggend worden de feiten aaneengevoegd, en vanaf een gegeven moment in de jaren twintig trekt de schrijver zelf te velde en wordt het een ooggetuigeverslag.
Uit de toegevoegde fragmenten over het ontstaan van het boek, blijkt dat Paustovskij al als kind een regelrechte haat tegen de woestijn ontwikkeld had: nadat verhalen over de planeet Mars hem al een idee hadden gegeven van het ontstaan van een woestijn, zag hij in zijn jeugd hoe de hitte de aarde in een ashoop veranderde. De industriële krachtmeting met de weerspannige natuur wordt daardoor bijna een persoonlijke overwinning. Hij begon zijn boek over de baai dan ook als ‘een boek over de uitroeiing van de woestijn’, al spreekt uit de beschrijvingen soms ook een grote fascinatie.
Expliciet zegt Paustovskij dat hij voor zijn reconstructie was aangewezen op verhalen van anderen. Hij was er zelfs van overtuigd dat de betrokkenen, als ze op dat vlak wat meer vertrouwen in eigen kunnen hadden, hun eigen verhaal beter konden vertellen dan hij. Ontmoetingen met veldheren van de woestijn en andere helden vervulden hem met spijt ‘over al dat prachtige literaire materiaal dat onnuttig verspild wordt’. Een bolsjevistische geoloog wist hij inderdaad tot het schrijven van een verhaal te bewegen. Maar wat een voeten dat in de aarde had.
Het lijkt daarmee enigszins in tegenspraak als Paustovskij in hetzelfde hoofdstuk veronderstelt dat een literaire weergave de essentie der dingen duidelijker zou onthullen dan een zogenaamd exact verslag. Onder literair verstond hij ‘met weglating van overbodige details en toespitsing op een aantal essentiële kenmerken’. Zo ging hij zelf te werk, maar wat daarbij de rol van de verbeelding is geweest, kun je uit zijn verslag niet opmaken.
EEN ESSENTIEEL kenmerk van de strijd tegen de natuur was een onverzettelijk geloof in de krachten van de mens. Wat dat aangaat is het verhaal één grote successtory. Paustovskij laat een aantal doordouwers zien die, hoe dreigend de realiteit er ook uitziet, ‘nooit verre horizonten uit het oog’ verliezen. Volgens de uitgever staat ‘voor de goede verstaander het boek echter bol van twijfel aan de juistheid van de massale industrialisatie en de meedogenloze knechting van mens en natuur’.
De goede verstaander is kennelijk de lezer anno 1998 die inmiddels alles beter weet. Maar in het boek van 1932 vind ik van twijfel of scepsis geen spoor, noch van ‘twijfel aan de moderne tijd en weemoed om de vergankelijkheid’, zoals de flap dat nog wat algemener formuleert. Integendeel. Het enthousiaste geloof in de ‘industriële verovering van de Baai’ kent bij de helden in dit boek én bij de auteur ervan geen grenzen - alsof het om de Zuiderzee- of Deltawerken ging, alleen waren de omstandigheden bar en boos genoeg om over deze strijd tegen de natuur naar huis te willen schrijven. En dat is wat Paustovskij braaf heeft gedaan.
Hij heeft zich daarbij tot de afgesloten wereld van de Baai beperkt, want de werkkampen, die er in dezelfde tijd overal in de Sovjetunie werden ingericht om soortgelijke projecten uit te voeren, komen in het boek zelfs niet bij geruchte voor.