Het Holland Festival is er om ons podiumkunst te laten zien die we anders niet te zien krijgen. Tijdens mijn eerste editie (1966) zag ik spelers van de Poolse toneelpionier Jerzy Grotowski in een benauwde doos van acht bij vier een Spaans stuk uit de late Renaissance spelen met een precisie en een intensiteit die ik niet eerder had meegemaakt. Het Japanse kabuki en bunraku heb ik voor het eerst ervaren op het Holland Festival.

Trojan Women, regie Ong Keng Sen. Rechts Helena, door Kim Junsu, oftewel de popzanger Xia © Holland Festival

Je wordt er globetrotter in Nederlandse toneelzalen. Begin juni gebeurde het me weer. Het nationale theater van (Zuid-)Korea toont ons hun versie van Trojaanse vrouwen. Dat is in 415 voor onze jaartelling geschreven door Euripides, de meest dwarse tragedieschrijver onder de Griekse klassieken. Het is de klaagzang van oorlogsweduwen uit Troje net na hun oorlog. De mannen zijn allemaal dood. De vrouwen waren ooit royalty of personeel van royalty. Nu zijn ze niks meer. Ze worden als seksslavinnen afgevoerd. Dit zijn hun allerlaatste geluiden in relatieve vrijheid.

De koningin-moeder Hecuba ontmoet nog één keer haar verdoemde kind Kassandra, haar schoondochter Andromache (die haar zoontje van de Trojaanse muren ziet gooien), de echtbreekster Helena. Ze komen allemaal klagen, iets gedaan krijgen of hun verlies toegeven. Het stuk is kort en lijkt tegelijkertijd nooit meer op te houden. Het is pijnlijk precies en slim van constructie, het is melodrama zonder pathos, het is ook ondraaglijk. Ik heb het vaak gezien. Op stranden, door studenten in kelders, rondom het kadaver van een paard met Hecuba jankend en rondsnuffelend als een geranselde reu. Het went nooit. Is het stuk tijdloos? O, dat zal vast.

De Koreaanse versie van Trojaanse vrouwen op dit Holland Festival is verbluffend. Doorgecomponeerd muziektheater. Opera zonder ‘vierde wand’, geen psychologisch gesnotter. Alles met extreme kracht de zaal in geslingerd. Vertellende zangers die al hun grote én subtiele middelen inzetten – van zachtjes wenen tot kolossaal brullen. Steeds begeleid door één enkele snaar en wat doffe trommels, één muzikaal leidmotief per personage. Het koor van Trojaanse vrouwen is een ritmisch aanrollende en weer terugtrekkende branding. Voor de muziek is een klassieke pansori (zingzeg) componist aan het werk geweest. Voor de schakelingen in sfeer en stemming werd ook een moderne componist ingeschakeld, met een swingend idioom dat meer tendeert naar revue, musical en ballroom, met het geluid van een westerse vleugel tussen het trillen van de Koreaanse zither. Dat is de muzikale begeleiding voor het verschijnen van de antiheldin in het stuk, prinses Helena, die zich door de Trojaanse prins Paris liet schaken en zo aanleiding werd tot de oorlog. Helena wordt hier gespeeld door een jongen; de androgyne Kim Junsu, oftewel de popzanger Xia, een ster in Zuid-Korea. Hij gebruikt geen falsetto. Hij speelt en zingt met de warme alt van de mooie jongen die graag in jurken loopt. Hij is de geheimzinnige boy actor, de raadselachtige stem van de ziel. Helena als een engelachtige faun die in de mist van de geschiedenis verdwijnt. Het is een fraaie twist in deze betoverend mooie voorstelling van regisseur Ong Keng Sen.

Dank Holland Festival!