IN 1988 ACTEERDE Henk van Ulsen in een vrije productie, Saint Joan van George Bernard Shaw. Josine van Dalsum speelde Jeanne d’Arc, Henk van Ulsen een bisschop, John van de Rest produceerde en regisseerde. Voor een voorstelling in Maarssen kwam Van Ulsen niet opdagen. Hij moest in het oosten des lands een solovoorstelling doen voor een oude-damesvereniging. Van de Rest nam de rol zelf over en heeft daarna niet meer met Henk van Ulsen samengewerkt.
Ik zal niet beweren dat de loopbaan van de onlangs overleden toneelspeler is geplaveid met dergelijke incidenten, ze kwamen wel váker voor dan bij menig ander. En hij kwam er mee weg. Er waren drie regisseurs bij wie Van Ulsen dergelijke kunstjes niet hoefde te flikken: Han Bentz van den Berg, Kees van Iersel en Ivo van Hove, de maestro’s die zijn leven in het toneel beslissend hebben bepaald en veranderd.
Om met de laatste te beginnen: Ivo van Hove ontmoette Henk van Ulsen toen hij net zestig was. De regisseur viel met de deur in huis: de acteur zat volgens hem op een dood spoor. Van Ulsen vond de observatie brutaal. En terecht. Tussen 1990 en 1996 heeft hij in zes voorstellingen van Ivo van Hove gestaan en daar zat geen een solovoorstelling tussen. Sterker nog: het waren vaak kleinere partijen die hij te spelen kreeg. In Caligula van Camus (1996) zat Van Ulsen de hele voorstelling aan een klein tafeltje op de achtergrond om pas in de slotscène op te komen. Hij moet zijn ogen hebben uitgekeken, deze toneelspeler uit een andere tijd, genietend van de verrichtingen van een nieuwe acteursgeneratie.
De toneelschool deed hij in Amsterdam tussen 1945 en 1949, zijn debuut was een ‘toneel- en voordrachtsavond’, juni 1949 in het City-theater in zijn geboortestad Kampen, monologen van Vosmeer de Spie uit Vondels Gysbrecht (een rol die hij in Amsterdam nog vaak zou spelen), uit Hamlet (een rol die hij nooit heeft gespeeld) en poëzie van Boutens. In Amsterdam kon hij datzelfde jaar meteen beginnen bij Comedia, later de Nederlandse Comedie, een ‘ondeftige sterrenclub’ waar zijn jeune-premier-eigenschappen (‘hondsbrutaal, geestig en heel ad rem’, aldus collega Ellen Vogel) goed tot hun recht kwamen. Zijn belangrijkste maestro daar was Han Bentz van den Berg, van wie hij op de toneelschool onder meer tekstuele nauwkeurigheid en perfectie in ritme en muzikaliteit leerde. De legendarische ‘Han Bentz’ beschikte niet over wat ze in Engeland ‘voice beautiful’ noemen, en uit dat ‘toneelspelersgebrek’ ontwikkelde én onderwees hij een soort vertellend realisme, eenvoudig en onopgesmukt, lessen die Van Ulsen moet hebben ingedronken en die hij zich eigen maakte.
De derde regisseur, die de leerperiode van Henk van Ulsen voltooide met aanwijzingen als ‘hou ’t strak Henk’ en ‘niet op mooi, Henk’ was Kees van Iersel. In de jaren vijftig van de vorige eeuw ronselde deze Grootmeester van de Nederlandse toneel-avant-garde acteurs die reeds onder contract stonden bij bestaande gezelschappen, om in hun vrije tijd te repeteren aan toneelteksten waar (nog) geen publiek voor bestond, stukken van Ionesco, Adamov, Mulisch en Beckett, door Toneelwerkgroep Test gepresenteerd als nachtvoorstellingen, eerst in het Waaggebouw op de Amsterdamse Nieuwmarkt, later in een bovenzaaltje van bioscooptheater Tuschinski. Bij Van Iersels vreemde maar eigentijdse repertoirekeus en bij diens autoritaire ‘vakstrengheid’ moet Van Ulsen zich thuis hebben gevoeld.
Op 23 september 1960 speelde hij mee in de scandaleuze atoombomfarce De knop van Harry Mulisch (een ongesubsidieerde Test-productie), terwijl hij op dat moment bij het gesubsidieerde Ensemble in Eindhoven repeteerde aan Pinters Huisbewaarder (première drie weken later). Toen Van Iersel het kleine-zaalgezelschap Studio overnam, was Henk van Ulsen een van de eersten die zich daarbij aansloot. Hij speelde er prachtige rollen – Heijermans’ Wijze Kater en Spinoza op een tekst van Dimitri Frenkel Frank, en ook de titelrol in het stemmenspel Telemachus Clay van de Amerikaan Carlino – allemaal intrigerende ensemblestukken. En hij vond er zijn tweede roeping in het theater, waarmee hij voor altijd zal worden geïdentificeerd: solotoneel.
Zoals hij in 1949 in Kampen debuteerde. Maar nu met een personage. Dat van Nicolaj Gogols schizoïde ambtenaar uit Petersburg die in eenzaamheid gaat malen en die door de vijandige buitenwereld ‘het maatpak der krankzinnigen’, de dwangbuis, krijgt aangemeten.
Dagboek van een gek werd een maatgevende voorstelling, op grammofoonplaat vastgelegd (de eerste versie uit 1966), voor de televisie geregistreerd (de tweede versie uit 1972) en op dvd gevoegd bij de monografie Henk van Ulsen – solist (2007). Waarna nóg twee versies volgden die ik niet meer ben gaan zien; Henk van Ulsen had zijn mijlpaal immers geplaatst.
Het vijftigjarige toneeljubileum vierde hij met Astrid Joosten en vrienden & vriendinnen op de Vara-televisie in De show van je leven (1999), een soort vermoeide epiloog. Er lagen toen nog tal van plannen. Waaronder Thomas Manns novelle Der Tod in Venedig. Na een verwoestend spoor van afgedankte of bedankte regisseurs en producenten is die vertelling er uiteindelijk gekomen, twee jaar terug. Henk van Ulsen achter een tafel, zijn markante kop op een groot scherm, een vloer vol flessen. Het tekstboek. Die stem. En het leven dat uitgaat als een kaars in een zuchtje zwoele lagunewind.
Henk van Ulsen overleed op 28 augustus aan een hartstilstand. Hij is 82 jaar geworden.