D66 heeft in zijn geschiedenis een paar maal van zijn zwakte zijn kracht weten te maken. In een land dat gewend is aan verzuiling en voorspelbare coalities lijkt een partij zonder beginselprogramma, zonder geschiedenis, zonder eigen bevolkingsgroep als basis en met vaak nogal vaag omschreven, idealistische doelstellingen op het eerste gezicht gedoemd te zijn tot een bestaan in de marge. Toch was het precies zo dat medeoprichter Hans van Mierlo, over de hele partijgeschiedenis genomen de belangrijkste D66’er, het graag zag: hij zag er weinig in om D66 een precieze ideologische omschrijving mee te geven en het eigen perkje in het politieke landschap nauwkeurig af te bakenen. Een rationele, pragmatische partij moest zonder kunnen.

De marge van de nationale politiek werd het bepaald niet. D66 is gewend aan dubbele cijfers in de Tweede Kamer, nam aan vier regeringen deel en mocht een van de grootste politieke doorbraken van de vorige eeuw op zijn conto schrijven: als drijvende kracht achter de vorming van de paarse coalitie in 1994 was D66 verantwoordelijk voor de eerste regering zonder christen-democraten sinds 1918. Een paar aansprekende speerpunten – zoals bestuurlijke vernieuwing en sinds de jaren tachtig milieubescherming, de kenniseconomie en vrouwenemancipatie, plus de belofte om onbevooroordeeld en genuanceerd tegen elk vraagstuk aan te kijken – bleken een formule die heel wat kiezers over kon halen. In 1994 haalde D66 zelfs 24 zetels.

Toch bleef de vage taakomschrijving ook altijd de achilleshiel van D66. Dat bleek vooral als de partij aan regeringen deelnam: het leidde steevast van stevig tot immens zetelverlies. In 1981 had ze 17 zetels, na regeringsdeelname 6; in 1994 kreeg ze 24 zetels, naar 14 in 1998 en 7 in 2002. Veel D66-kiezers begrijpen of steunen de keuzes van hun partij niet meer als die in de regering zit, zou de conclusie kunnen zijn.

En zo lijkt het ook met de vierde regeringsdeelname van D66 te gaan. De partij ging de verkiezingen van 2003 in met de expliciete belofte om niet deel te nemen aan een kabinet van CDA en VVD. Een paar weken later paste D66 zijn zes kamerleden bij om Balkenende II mogelijk te maken. Dat stuitte destijds al op onbegrip bij een deel van de kiezers, leden en partijprominenten, en de twijfel is er niet minder op geworden. Verschillende peilingen gaven de afgelopen jaren aan dat soms meer dan de helft van de kiezers kritisch was over de partijkoers.

d66 nam in 2003 een flink risico door als partij met vage taakomschrijving in een kabinet plaats te nemen met een duidelijk andere ideologische en politieke agenda. Gelet op de alternatieven was de stap best te verklaren: als D66 niet had meegedaan, was het wellicht opnieuw de LPF, of ChristenUnie plus SGP geworden. Verantwoordelijkheid nemen, daar koos het partijbestuur voor.

De verwarring over waar D66 voor staat nam er alleen maar door toe. «Het grootste probleem van D66 is het imago. En dat probleem is de laatste jaren alleen maar groter geworden», stelt voormalig fractievoorzitter Gerrit Jan Wolffensperger. «Het is de logische consequentie van een progressieve partij in een conservatief kabinet.»

Toch werd de keuze om deel te nemen aan Balkenende II door Thom de Graaf, Boris Dittrich en andere partijleiders van de generatie na Hans van Mierlo niet als een bittere maar noodzakelijke pil gepresenteerd. Hoogleraar staatsrecht, oud-lid van de Raad van State en ex-D66-senator Jan Vis: «Op het partijcongres was het grote argument destijds: we kunnen nu al onze idealen waar gaan maken. Maar daar blijkt weinig van terechtgekomen te zijn.»

Het is een conclusie die zich inderdaad opdringt nadat eerst de campagne voor de gekozen burgemeester mislukte, Balkenende vervolgens duidelijk maakte dat andere hervormingen er tijdens zijn premierschap ook niet zouden komen, zoals het invoeren van een districtenstelsel of directe verkiezing van de minister-president, en D66 uiteindelijk vleugellam is geraakt door te struikelen in het Afghanistan-debat.

De partij rest nu weinig anders dan de scherven oprapen en de blik op de toekomst richten. Wat Wolffensperger betreft moet dat gebeuren door een nieuwe lichting D66’ers: «Nu is gebleken dat D66 verdwaald is in dit kabinet, moet een nieuwe generatie eigenstandig de positie van de partij gaan bepalen», aldus de voormalige fractievoorzitter. «D66 heeft veel bereikt waar het voor opgericht is: door Paars, door politieke vernieuwing, door politieke thema’s aan de orde te stellen die later breed werden opgepikt, zoals het milieu, emancipatie en onderwijs. Bij het bepalen van de toekomst zullen de leden van D66 zich de vraag moeten stellen of D66 aan het begin van de 21ste eeuw nog nodig is. We moeten bepalen wat onze doelstellingen voor een nieuwe periode zijn, en of die onderscheidend genoeg zijn om als zelfstandige partij door te gaan.»

Bij zo’n grondige zelfevaluatie zal ook de vraag aan de orde moeten komen hoe hoog het ambitieniveau van D66 daarbij moet liggen – een moeilijke vraag voor een partij die gemeten naar zijn omvang tot nu toe een onevenredig grote politieke rol heeft gespeeld.

Voor een partijprominent als Alexander Rinnooy Kan mogen de ambities hoog zijn. De topman van ING en toekomstig voorzitter van de Sociaal Economische Raad (SER) wil dat D66 inzet op het terugwinnen van een grote Tweede-Kamerfractie en het schrijven van een aansprekend partijprogramma dat de nodige kiezers trekt. «Tien procent lijkt me een mooi streefgetal», aldus Rinnooy Kan.

Oudgedienden binnen de partij, zoals Jan Vis en commissaris van de koningin in Utrecht en ex-senator Boele Staal, geloven niet zo in een winststrategie. Ook Staal meent dat D66 veel van zijn doelstellingen bereikt heeft. «In 1966 werden burgemeestersbenoemingen nog via de telefoon gedaan», maar zetelwinst is een ander verhaal. «Ik zie niet gauw hoe D66 een programma kan maken dat in dit instabiele politieke klimaat vijftien zetels oplevert», aldus Staal. «Zetelwinst krijg je nu enkel door opvallende dingen te roepen – zie Fortuyn. Politiek draait steeds meer om profilering van politici. Die zijn dan ook meteen op te trommelen voor een debat over de scheiding tussen kerk en staat, waar dan de ideologische waarheden door de zaal vliegen. Maar bij heldere vragen als het oplossen van het fileprobleem is er een stuk minder enthousiasme. En bij dat soort praktische problemen blijken politici redelijk onmachtig», betoogt Staal.

De grotere druk op politici om zich te profileren leidt volgens Staal bovendien tot toenemende fragmentarisering, en daarmee tot een steeds grotere barrière voor effectief bestuur. «Het kan op deze manier niet verder», meent Staal. «In de lokale politiek heb je gemeenten als Rotterdam met elf éénmansfracties. Er zijn gemeenten met meer dan tien partijen op dertig raadsleden. Zo valt niet te besturen, en die richting gaat het in de landelijke politiek ook op.»

In die sombere politieke analyse is een rol weggelegd voor D66 als partij die zich sterk maakt voor politieke stabiliteit. Wellicht tot eigen schade, want Staal ziet een kiesdrempel als belangrijkste wapen tegen die instabiliteit. Een forse drempel van vijf procent, bijvoorbeeld, waar niet alleen de kleine christelijke partijen en Geert Wilders, maar ook D66 in zijn huidige omvang onder zou komen te zitten.

Ook Jan Vis ziet de partij graag een omvang van betekenis inruilen voor een constructieve rol in de Nederlandse politiek, ook hij komt daar met een sombere politieke analyse op uit. «De politieke agenda is ingrijpend veranderd door het moslimfundamentalisme in zowel Nederland als het Midden-Oosten», stelt Vis. «De sociaal-economische vraagstukken die de links-rechts-scheiding bepaalden, worden steeds marginaler en moeilijker om nationaal te bepalen. En nieuwe problemen dringen zich op. Ik ben een oude Nederlander en ik vraag me als zovelen af: hoe gaan we met de nieuwe Nederlanders om? Politici hebben daar simpelweg niet over nagedacht, ze hebben er geen oplossingen voor en geen ideeën over.»

Vis ziet voor D66 een constructieve politieke rol weggelegd in het afremmen van de huidige oplossingen die voor de nieuwe problemen worden gezocht: «In deze tijd zie je dat zowel burgers als politici bereid zijn om uit angst snel rechten in te leveren. Het bestrijden van die tendens zou de belangrijkste opdracht van D66 moeten zijn: er telkens aan herinneren hoe kostbaar die rechten zijn waarvan we op het punt staan ze op te geven. Daarmee kun je het geweten van andere partijen zijn. Maar een grote partij zul je er nooit mee worden.»

Vis vindt dat die consequentie – accepteren klein te blijven in ruil voor een constructieve politieke rol – hoort bij de traditie waar D66 in staat. «In de parlementaire geschiedenis is het altijd het progressief-liberalisme geweest dat als eerste verantwoordelijkheid nam voor de rechtsstaat en de rechten van de mens, ook als dat gevolgen had voor de eigen omvang – dat was in de negentiende eeuw al zo. We moeten ons sowieso realiseren dat de grote tijd van politieke partijen inmiddels voorbij is. De meeste worden enkel nog overeind gehouden met subsidies.»