Wat hebben de volgende auteurs met elkaar gemeen? Bruno Schulz, Jan Potocki, Fjodor Dostojevski, Leo Tolstoj, André Malraux, Pramoedya Ananta Toer, Yasunari Kawabata, Charles Dickens, Umberto Saba, Patrick Süsskind, Italo Calvino, George Perec, Junichiro Tanizaki, Henri Barbusse, Graham Greene, Daniil Charms, John Dos Passos, Joseph Roth, Fernando Pessoa. Van hen zijn onlangs vertalingen herdrukt, dat is alles, en dat is niet niks, want daardoor kunnen ze wel (weer) gelezen worden. Het is niet meer dan een greep uit het recente aanbod, een enigszins lukrake verzameling, nochtans een bibliotheek waar je als lezer zoet mee bent, zeker als recensent. Ik beperk me hier tot die dubbelrol, en wat het recenseren betreft tot de herdrukken van vertalingen, maar wel andere dan de veel grotere hoeveelheid herdrukken op de lopende band. Het parfum van Patrick Süsskind is er zo een: vanwege de verfilming wordt het boek opnieuw uitgebracht, sinds 1985 de 48ste druk. Mij interesseert hier niet de boekhoudkundige of sociologische kant, maar de vraag of en hoe de lezer aan zijn trekken komt.
Een voorbeeld dat verrassend was: het verzameld werk van Bruno Schulz. Van het gebonden en niet goedkope boek van 440 pagina’s is een vierde druk verschenen. Een bespreking krijgt zo’n herdruk niet, maar blijkbaar heeft Schulz ingang gevonden bij een groep lezers die telkens aanvulling krijgt – op zich al een fenomeen. In dit geval is het niet het succes geweest dat tot herdruk leidde, maar zorgde de herdruk voor lezers. Het was in 1994 een gok toen Meulenhoff als jubileumuitgave het hele werk van deze grote onbekende uitgaf, nog wel onder de verkoopstollende benaming Verzameld werk. Die titel was ongetwijfeld uitdagend bedoeld, net als de prijs en de oplage van duizend genummerde exemplaren. De gok slaagde. Hij is nog eens door dezelfde uitgeverij met Rulfo en Musil herhaald, en ook door anderen, met wisselend succes.
Tot dan was het met Schulz in het Nederlands raar gelopen, of juist volgens het boekje: De kaneelwinkels, een bundel met dertien verhalen, of hoofdstukken wanneer je het wonderlijke boek als roman leest, was van 1933. De bundel werd in 1972 door Moussault in vertaling uitgebracht, met als trekker lofprijzingen van Gombrowicz, die toentertijd in Nederland populair was. Het boek is indertijd nauwelijks opgemerkt, niettemin gaf Meulenhoff De kaneelwinkels in 1981 opnieuw uit, na kort ervoor een eerste vertaling van de tweede bundel van Schulz uit 1936 te hebben gepubliceerd, Sanatorium Clepsydra. Begin jaren tachtig dreigde even de hele vertaalbranche in te zakken; de aandacht lag bij Nederlandse literatuur en verkoopcijfers werden maatgevend. Er moet een gedreven redacteur achter gezeten hebben, en al helemaal toen Meulenhoff vijftien jaar later besloot de twee bundels en nog wat losse verhalen in een opvallende vorm te herdrukken – als het niet met een proppenschieter lukte, dan maar met een kanon. Het werkte; of het door snob-appeal kwam of dat er opeens wél belangstelling voor dit soort fantastische literatuur was, ik weet het niet.
Eenzelfde forse uitgave van het Verzameld werk van de Mexicaan Juan Rulfo heeft niet veel gedaan. Het werk van Henri Michaux of van Giorgio Manganelli is nooit in Nederland aangekomen. Dat is een verhaal apart: waarom dit soort literatuur, waartoe ook werk van Cortázar, Calvino en Faulkner behoort, geen aansluiting bij de Nederlandse literatuur vindt. Misschien is in de jaren tachtig deze of gene op het spoor gezet door Danilo Kis, wiens werk wel aankwam. Er was belangstelling voor Centraal-Europa en Kis noemde Schulz als een van zijn voorbeelden. Overigens is van Kis de afgelopen tien jaar niets meer vertaald of herdrukt.
Naar de beweegredenen achter vertalingen en herdrukken kun je alleen maar raden; hier gaat het er alleen om dat ze er zijn en dat ze verschillende functies hebben. Als de toch niet meteen populair te noemen boeken van George Perec (Het leven een gebruiksaanwijzing), Italo Svevo (Een leven, Bekentenissen van Zeno), Jan Potocki (Manuscript gevonden te Zaragoza) in een rustig maar gestaag tempo herdrukt worden, is dat de bevestiging van een kennelijk overdraagbare renommee. Moeilijk te zeggen waarom het juist die titels zijn. Van Pessoa kun je vermoeden dat zijn succes te danken is aan het keurmerk August Willemsen. Als dan, na uitgaven van brieven en poëzie, van Het boek der rusteloosheid tien jaar later een uitgebreide versie uitkomt, is dat in elk geval een aanleiding tot herlezen. Die reanimerende functie hebben meer herdrukken van vertalingen, zeker nieuwe vertalingen van eerder vertaalde boeken, zoals die van Tsjechov, Nietzsche en Dostojevski. Het geldt ook voor Joseph Roth, al lijkt zijn werk weinig weerklank te vinden. De heruitgave van Het record van de Zweed Per Olov Enquist, al vertaald in 1973, is natuurlijk bedoeld om te delen in het succes van Het bezoek van de lijfarts en andere boeken, maar biedt ook de mogelijkheid dit oudere boek met andere ogen te lezen: met dat eerste boek leek Enquist de vertegenwoordiger van het documentaire genre.
In feite is elke vertaling, zeker van een oudere titel – zoals van Diderot, Tsjechov en Schulz, maar ook van boeken die tien of twintig jaar oud zijn – zelf al een soort herdruk; de herdruk van een vertaling zou dan ook aanleiding moeten zijn tot herlezing of herziening. Het verbaast me daarom dat een ongewijzigde herdruk van Du Perrons vertaling van Het menselijk tekort nergens aanleiding is geweest tot een gewapende herlezing. Malraux’ verheerlijking van de man van de daad en in één moeite door van het individuele terrorisme lezen we nu toch een beetje anders; idem dito De demonen van Dostojevski. En passant bewijst de vertaling van Du Perron – in wat je Nederlands op z’n Frans zou kunnen noemen – dat ook de opvattingen over vertalen veranderd zijn. Het is toch al merkwaardig dat vertalingen vaak eerder lijken te verouderen dan het oorspronkelijke werk. De Wereldbibliotheek herdrukte vorig jaar bij haar honderdjarig bestaan 98 titels uit haar fonds, die vervolgens beschikbaar bleven als Boek op verzoek – als dat puur herdrukken wordt, zonder herziening van de vertaling en zonder begeleiding, belooft dat weinig goeds voor deze verspreidingsvorm, die het midden houdt tussen bijbestellen en bibliotheek.
Er is dus veel, alleen al aan herdrukken van vertalingen. Helaas is een groot deel daarvan in de boekhandel en de kritiek niet zichtbaar. Wat ik hier op te merken heb is iets heel simpels, iets dubbels, zo niet tegenstrijdigs. Enerzijds is er de constatering dat ondanks de commercialisering van de boekenbranche en in de schaduw van herdrukken die vallen onder de noemer «wegens succes geprolongeerd», verrassend veel belangrijke titels vertaald en herdrukt worden. (Ik noem vertalingen en herdrukken van vertalingen in één adem omdat elke vertaling in zekere zin ook een herdruk is.) Als er enerzijds dat kleine wonder is van de vele vertalingen, waaronder de nodige verrassingen, dan staat daar aan de andere kant tegenover dat in de kritiek nauwelijks meer dan marginale belangstelling bestaat voor vertalingen: hoogstens alleen vermeldingen of korte signalementen. Terwijl het toch vaak de betere boeken zijn – in vergelijking met de vaderlandse oogst. Bovendien vormen de betere vertalingen ook een aanvulling op de Nederlandse literatuur. Hoe kun je bijvoorbeeld nieuwe literatuur uit de jaren zestig beoordelen zonder er de grote hoeveelheid belangrijke vertalingen uit de wereldliteratuur bij te betrekken? Zo werden ze toen ook gelezen: door elkaar, in verband met elkaar. Nu verdwijnen de prachtigste boeken in de mist, soms om de eenvoudige reden dat lezers niet eens weten dat ze er zijn.
Het geloof in de omgekeerde zwaartekracht als het om kunst gaat, kan ik niet delen: kwaliteit komt niet vanzelf bovendrijven, zoals ook geen enkel boek, hoe goed ook, het op eigen kracht redt op de boekenmarkt. Wat ontbreekt is een literaire kritiek, die verspreide uitgaven, oude en nieuwe, in een context en continuïteit plaatst en boeken de kans geeft die ze verdienen. Systematische kritiek is iets anders dan het lukrake recensentendom. Bijna ongemerkt is ze uit de kranten maar ook uit de meeste literaire tijdschriften verdwenen. Op dit moment wordt alleen soelaas geboden door uitgevers die series uitgeven waarin nieuwe en oude vertalingen, al is het maar in een reservaat, een passende omgeving krijgen. Uitgeverij IJzer biedt met haar hele fonds zo’n context voor oud en nieuw – je moet het maar weten en zien.
Daarnaast zijn er reeksen bij grotere uitgeverijen. Zo heeft uitgeverij Atlas in de reeks Twintigste eeuw, een bibliotheek van modernen, inmiddels zo’n kleine zestig titels verzameld: herdrukken van deels elders uitgegeven boeken, zoals die van Calvino, Faulkner, Pirandello, Greene en Charms, maar ook nieuwe vertalingen van Joseph Roth en Patrick White. Even gedurfd is de reeks Oorlogsdomein van De Arbeiderspers, die heel wat minder aandacht krijgt dan in het verleden Privé-domein. Het zou de moeite zijn, nu er zo’n zeventien titels verschenen zijn, eens na te gaan op welke grond de vertalingen daarvoor zijn uitgekozen: welk idee van oorlog, van literatuur en van oorlogsliteratuur boeken van Malaparte, Jünger, Barbusse en een Gert Ledig heeft samengebracht. Dat is dan tevens een voorbeeld van een onderwerp dat een krantenrecensie niet aankan en waarvoor een literaire-tijdschriftkritiek nodig is. Misschien iets voor Literatuur. * Jacq Vogelaar is…