
De muziek van de band R.U.T.A. klinkt vertrouwd, een combinatie van volksdeuntjes en opzwepende ritmes van modernere snit, maar de woorden zijn afkomstig uit een ander tijdperk.
Ik vrees de landheer niet
noch de edelachtbare
Ik pak de bijl
en breek al zijn botten
Het is de klaagzang van horige boeren die eeuwenlang hun zweet en bloed vergoten voor de rijkdom van de Poolse adel. ‘Getuigenissen van misstanden, maar ook van wraakzucht’, zegt Maciej Szajkowski, leider van de band. Hij dook met zijn muzikale maten in het archief van het Nationaal Etnografisch Museum, waar ze een schat aan volksliedjes aantroffen die ze in een modern jasje staken. Het resultaat is een reis naar een wereld vol geweld en onderdrukking. De heer die ‘het recht van de eerste nacht’ heeft, lees: elke bruid in ‘zijn’ dorp mag verkrachten, en die protesterende boeren geselt, opknoopt of aan de paal spiest. Ja zelfs het misbruik van kinderen door priesters blijkt al eeuwen geleden te zijn bezongen op het Poolse platteland. De grote massa horigen die in de geschiedenisboekjes niet voorkomt, krijgt opeens een stem. ‘Gooi de priester van de kansel!’ brult R.U.T.A. zijn luisteraars toe.
Als dienaar van een vervloekte Heer
Is mijn lot te sloven dag en nacht
De Heer maakt winst, de pastoor incasseert
Alles gaat naar de paleizen, de macht
Broeders, komt in het geweer!
Doe recht! De hens erin!
Brand het bezit van de Heren plat!
De plaat werd een doorslaand succes. Volgens Szajkowski zegt dat veel over Polen: ‘Die feodale verhoudingen werken door tot op de dag van vandaag.’ Niet alleen de wrok jegens de ‘hoge heren’, maar ook de mentaliteit van die ‘hoge heren’ zelf. ‘Kijk maar naar onze politici die zich boven de wet wanen, het gebrek aan respect voor andere mensen en het minderwaardigheidscomplex ten opzichte van West-Europa.’ Het klinkt als een kritische beschrijving van de regerende nationalisten. Szajkowski koestert inderdaad geen sympathie voor het groeiende hoera-patriottisme. Met zijn eerdere plaat Dageraad der goden probeerde hij oude Slavische mythes en symbolen uit de greep van extreem-rechts te halen. Zonder al te veel succes. Extreem-rechtse jongeren paraderen met swarzyca, de Slavische svastika. R.U.T.A.’s ‘liederen van opstand en onderdrukking’ over het lot van de horige boer klinken als een links, anarchistisch manifest, maar ook zij kunnen het politieke tij niet keren. De dubbelzinnige erfenis van het grote Poolse rijk – de opgekropte volkswoede en de adellijke trots – wordt met succes bespeeld door de regerende conservatieve en nationalistische politici.
Dit jaar mogen de Polen twee keer naar de stembus. In mei voor de Europese verkiezingen, in het najaar voor het parlement. Door de polarisatie zijn de verkiezingen feitelijk referenda: voor of tegen de regering, voor of tegen Jarosław Kaczyński. Kaczyński leidt met straffe hand zijn partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) die op haar beurt met steeds straffere hand Polen leidt. Velen vragen zich af hoe het toch kan dat Kaczyński na drie jaar omstreden alleenheerschappij de kiezersgunst weet te behouden. Een van de mogelijke verklaringen ligt in die eeuwen van binnenlandse onderdrukking en uitbuiting.
Neem de 120 euro kinderbijslag die PiS heeft ingevoerd en die de partij enorm veel sympathie heeft opgeleverd: eindelijk machthebbers die de bonanza delen met het volk. Brussel kan verbouwereerd zijn over het afbreken van de rechtsstaat, de oppositie kan moord en brand schreeuwen over toenemende repressie, journalisten kunnen klagen over de machthebbers die proberen hen monddood te maken, uiteindelijk heeft Kaczyński altijd die ene troef in handen: ik heb jullie 500+ gegeven, vijfhonderd zloty in contanten per kind.
500+ is de toverformule waarmee regeringspartij PiS haar mars richting autoritair bestuur rechtvaardigt. Kaczyński had nog maar net zijn absolute meerderheid in het parlement of hij stond in december 2015 voor het Constitutionele Hof. ‘Zij willen het ons onmogelijk maken vijfhonderd zloty per kind te geven’, oreerde de PiS-leider. En wijzend op het statige gebouw achter hem: ‘Ik weet zeker dat dit hof 500+ in twijfel zou trekken.’ In werkelijkheid wilde de nieuwe leider de rechters van het Hof aanlijnen, zodat hij vervolgens elke wet – hoe strijdig met de grondwet ook – straffeloos kon doordrukken.
Sindsdien wordt elk verzet tegen de groeiende greep van de partij op de samenleving gepareerd met 500+. Bijvoorbeeld in de strijd om het Hooggerechtshof die op dit moment wordt uitgevochten voor het Europese Hof in Luxemburg. Volgens de PiS-getrouwe staatstelevisie is het verzet van de rechters een opmaat voor het afschaffen van 500+, ‘een van de meest bekritiseerde pro-sociale maatregelen van de Poolse regering’.
En daarmee raakt Kaczyński een gevoelige snaar. ‘Dat geld heeft mij mijn waardigheid teruggegeven’, verklaarde Katarzyna Sikorska, moeder van zes kinderen, tegenover de krant Gazeta Pomorska. Met zes miljard euro per jaar uit de staatskas kocht Kaczyński de steun van zijn landgenoten.
De Poolse oppositie heeft het nakijken. Het conservatief-liberale burgerplatform dat tot 2015 regeerde, moppert over ‘politieke corruptie’, maar waagt het niet 500+ in twijfel te trekken. Links ligt helemaal op apegapen. De voormalige communisten deden in Polen enthousiast mee aan het creëren van een nieuwe neoliberale orde. Met 500+ heeft PiS de absolute armoede in Polen binnen een jaar met een derde teruggedrongen. Probeer dat maar eens te overtroeven als linkse partij. Het is dan ook niet vreemd dat Kaczyński dit jaar met de Europese en parlementsverkiezingen voor de deur de truc herhaalt: 500+ nu ook zonder inkomenscriteria voor je eerste kind, een ‘dertiende maand’ van 250 euro voor alle gepensioneerden en alle werknemers tot 26 vrijgesteld van belasting. De kracht van dit soort sociale maatregelen is dat ze niet alleen over geld gaan. ‘500+ geeft Poolse gezinnen hun waardigheid terug’, zei premier Mateusz Morawiecki. ‘We hebben het leven van veel Poolse gezinnen veranderd en hun waardigheid hersteld’, stelde minister van Sociale Zaken Elżbieta Rafalska.
‘Waardigheid’ loopt als een rode draad door alle onderdelen van Kaczyński’s politieke visie. Polen ‘knielt niet langer’ voor Brussel of Berlijn. ‘We hebben waardigheid en zelfverzekerdheid nodig die nu nog vaak ontbreekt’, verklaarde Kaczyński vlak voor zijn verkiezingsoverwinning in 2015. ‘Polen werden in Londen het slechtst betaald van alle nationaliteiten, zelfs slechter dan Afrikanen. Dat is niet omdat ze slechter zijn voorbereid op hun werk, maar omdat ze minder zeker van zichzelf zijn.’
Steeds opnieuw is er dat boertige minderwaardigheidsgevoel in combinatie met adellijke trots. Die trots wordt breed uitgemeten in de geschiedenisboekjes, waarin de lotgevallen van de ‘adellijke natie’ centraal staan: oorlogen, opstanden en vrijheidsstrijd. Vooral die vrijheidsdrang is iets waar Polen prat op gaan. Maar ondertussen is er relatief weinig protest als rechtsstaat en democratie stapje voor stapje worden ontmanteld. De (veruit) grootste anti-regeringsdemonstratie telde nog geen 250.000 mensen in een land met 38 miljoen inwoners. Pas de laatste jaren is er aandacht gekomen voor de andere kant van de Poolse geschiedenis: het leed van de ongeletterde massa. Terwijl Szajkowski met R.U.T.A. zong over het lot van generaties horige boeren, werkte filosoof Andrzej Leder aan zijn boek De gedroomde revolutie. Het werd onverwacht een bestseller. ‘Polen en Hongarije zijn samenlevingen die een systeem kenden van folwark; een adellijk domein dat draaide op de arbeid van onvrije boeren’, zegt Leder in een cafeetje naast de Poolse Academie der Wetenschappen, waar hij buitengewoon hoogleraar is. ‘Die eeuwenlange onvrijheid markeert tot op de dag van vandaag een mentaal verschil met West-Europa.’
In West-Europa verdween de horigheid na de Middeleeuwen met de groei van burgerij, handel en industrie. In het Oosten gebeurde precies het omgekeerde. In de zestiende eeuw wist de adel in Hongarije en Polen – landen die toen bijna heel Centraal-Europa omvatten – boeren aan hun land te binden. Een leven lang dwangarbeid, geen persoonlijke vrijheid, bittere armoede, lijfstraffen en voor rechtspraak overgeleverd aan hun eigen uitbuiters. Feitelijk was de boer een slaaf. Leder: ‘Het enige verschil was dat hij niet individueel kon worden verkocht.’ Boeren maakten deel uit van de inventaris; ging het dorp van de hand, dan werden ze dwangarbeiders van de nieuwe bezitter. Het beste waarop de horige mocht hopen, was een ludzki Pan, een genadige Heer.
Er zijn meer parallellen met de koloniale slavernij. De Poolse adel zag zichzelf als afstammelingen van de Sarmaten, een ander ras dan hun zwoegende onderdanen. Net als de slaven in Amerika werd de Poolse boer voorgesteld als nageslacht van Cham, de zoon van Noach die door God was voorbestemd anderen te dienen. Cham betekent nog altijd hufter in het Pools. Veelzeggend is ook het moment waarop deze Oost-Europese slavernij werd afgeschaft. In het grootste deel van Polen gebeurde dat in 1864, een jaar nadat de laatste slaven in de Nederlandse koloniën hun vrijheid kregen en een jaar voordat de slavernij in de VS werd verboden.
Polen gaan er prat op een oude democratie te zijn en het eerste Europese land met een grondwet. Maar die democratie was schijn, legt Jan Sowa uit. In zijn boek Het fantoomlichaam van de koning schetst hij de Pools-Litouwse adelsrepubliek van de zeventiende- en achttiende eeuw als een project van binnenlandse kolonisatie: een kleine adellijke kliek die het land uitzoog. Hij waarschuwt ervoor de huidige autoritaire tendensen toe te schrijven aan één historische verklaring, maar dat eeuwen van extreme ongelijkheid hun sporen nalaten, is duidelijk. Niet alleen in het succes van Kaczyński, maar ook in de bloei van het neoliberalisme, waar Kaczyński volgens hem een reactie op is.
Het extreme, economische liberalisme kon in Oost-Europa een hoge vlucht nemen, omdat het perfect aansloot bij wat ‘gewoon’ werd gevonden. Ondernemers zien de staat als vijand, net zoals edelen vroeger het centrale gezag van de koning als bedreiging zagen van hun vrijheid. ‘Het neoliberalisme sloot perfect aan bij de mentaliteit van de elites in Centraal-Europa. De ondernemer heeft absolute macht over zijn bedrijf, precies zoals de edelman vroeger over zijn folwark.’ Sowa is lid van Razem (Samen), een linkse splinterpartij die in het conservatieve Polen kansloos is, zoals hij zelf toegeeft. ‘Als iemand ontevreden is, kan hij in Polen alleen nog fascist worden, want links heeft geen enkele legitimiteit meer en ligt op zijn gat.’
En inderdaad, les extrêmes se touchent. ‘Polen is na de val van het communisme helemaal geen democratie en vrije markt geworden, maar een soort neofeodaal gedrocht.’ Sowa had het kunnen zeggen, maar het is de conclusie van de pro-Kaczyński krant wGospodarce.
Oud-minister van Buitenlandse Zaken Radosław Sikorski sprak ooit over de ‘négritude’ van zijn landgenoten. Hij kreeg een storm van kritiek over zich heen, maar hij raakte een gevoelig punt. Het gevoel de ‘witte negers’ van Europa te zijn is na de val van het communisme gegroeid doordat buitenlandse bedrijven massaal gebruikmaken van de lagere lonen in Polen. ‘Mooi hoor dat er werk is’, constateert iemand onder een artikel over Amazon dat distributiecentra opent in Polen. ‘Maar voor hoeveel? Vierhonderd euro bruto per maand. Polen zijn witte negers!’
Vreemd genoeg is er nauwelijks aandacht voor het feit dat deze internationale arbeidsverdeling, met Polen als leverancier van goedkope arbeidskrachten, al eeuwenlang bestaat. De horigheid is als een verdrongen trauma. ‘De erfenis van de horigheid speelt een heel belangrijke rol in het functioneren van de Poolse samenleving’, zegt Leder, die behalve filosoof ook psychiater is. ‘Maar de herinnering aan de onderdrukking is vrijwel helemaal uitgewist.’
De stichting Folkowisko wil daar verandering in brengen. Sinds een paar jaar organiseert ze de ‘dag van de boerenvrijheid’ om te herdenken dat in 1848 de horigheid werd afgeschaft in het door Oostenrijk bezette deel van Polen. In het oosten, dat door Moskou was ingepikt, gebeurde dat pas in 1864. Magda Bartycka, medeoprichtster van Folkowisko, vat de gevolgen van de slavernij met één woord samen: ‘gorszość’ – het minder zijn. Ze voelde het niet toen ze in Schotland werkte, maar wel toen ze terugkwam in Polen en in Warschau psychologie en internationale betrekkingen ging studeren. ‘Dat ik van het platteland kwam, betekende dat ik minder waard was’, vertelt ze in het park achter het paleis Krasiński, een van de vele adellijke residenties die de Poolse hoofdstad rijk is. Ze ziet om zich heen vele lotgenoten. ‘Ze doen er alles aan hun dorpsafkomst uit te wissen, maar ze voelen zich nooit goed genoeg, wat ze ook proberen.’
Bartycka probeerde er de vinger op te leggen in een film met de veelzeggende titel ‘Ongeheugen’ (Niepamięć). ‘We zochten mensen die ons konden vertellen over de gevolgen van de horigheid. Dat lukte steeds maar niet, want over horigheid is bijna geen materiaal te vinden.’ Totdat ze Frank Leduchowski ontmoette, telg uit een adellijk geslacht. Ze kregen onmiddellijk slaande ruzie. De regisseur was in de zevende hemel en haalde haar over zelf voor de camera te gaan staan. In de film gaan boerendochter Magda en graaf Frank bij elkaar op familiebezoek. Eerst naar de boerderij van Magda’s ouders. Ze krijgen opa aan de praat en opeens blijkt het verleden springlevend. Als de oude man wordt gevraagd naar het nabijgelegen landhuis waar vroeger de heer woonde, is het alsof hij teksten van R.U.T.A. citeert. ‘Rezać’, zegt hij met een glimlach, rezać, het kelen, in stukken zagen van de landheer. Met zichtbaar genoegen herhaalt opa het vreemde archaïsme, de morbide fantasie van de horige boer.
Frank zit er beschroomd bij, net zo beschroomd als even later Magda in de salon van graaf Leduchowski. De vader van Frank legt uit dat het heel natuurlijk was dat de adel als cultuurdragende klasse de dienst uitmaakte. Als je Magda zo ziet zitten tussen de portretten en sabels van Leduchowski’s roemruchte voorgeslacht, verwacht je als kijker dat het hoge woord eruit komt: jullie hebben je rijkdom vergaard over de ruggen van mijn voorouders! Maar het komt niet. ‘Je draagt onbewust zoveel woede in je mee die je op zo’n moment niet in een verhaal kunt gieten’, zegt Magda. Nu, na alle reacties op de film, kan ze dat wel. ‘Het was gewoon slavernij, pure slavernij. Je moet de dingen bij hun naam noemen.’
De nakomelingen van de adel hebben volgens Bartycka nog altijd een voorsprong, ook na een halve eeuw communisme. ‘Je kunt iemand zijn landhuis afnemen, maar niet zijn hele culturele bagage.’ De polarisatie tussen PiS en anti-PiS, tussen ‘patriotten’ en ‘liberalen’, is in haar optiek een doodlopende weg. PiS propageert ‘het adellijke geschiedenisverhaal van landhuizen en familiewapens’. Het enige positieve dat ze Kaczyński wel wil nageven is 500+, de kinderbijslag die de armoede heeft verminderd. De liberale oppositie biedt in haar optiek geen alternatief. ‘Liberalen kijken neer op het platteland. Voor hen huist daar het domme volk dat zich laat omkopen met 500+ en dat de onafhankelijkheid van rechtbanken niet verdedigt.’
Om Polen bewust te maken van hun boerenkomaf organiseerde Folkowisko de postercampagne ‘Ik kom van het platteland’. Het was een bescheiden tegengeluid in de aanzwellende golf van ‘adellijk’ patriottisme. Acteurs spelen heroïsche veldslagen na. Overal verschijnen bumperstickers, ‘patriottische kleding’ en tattoos met daarop vlag, wapen en huzarenvleugels. Het is de symboliek van de trotse edelen uit de romans van Henryk Sienkiewicz, de schrijver die ruim honderd jaar geleden nationale mythes vormgaf.
Dat was de tijd waarin de nakomelingen van de horigen probeerden hun beschamende afkomst af te schudden. Daarbij hadden ze maar één rolmodel: dat van de adellijke heren. De heer was ‘de betere ik’ van de horige, zoals Leder dat in psychologische termen noemt. Het resultaat is een boer met huzarenvleugels. Met alle tegenstrijdigheden die daarbij horen. De vrijheid en onderlinge gelijkheid van de edelen zit niet in de mentaliteit van de boer, al hangt hij nog zoveel sabels aan de muur en verbouwt hij zijn boerderij tot paleisje. ‘Een van de grootste illusies van het Poolse zelfbewustzijn is dat gelijkheid centraal zou staan in onze mentaliteit’, zegt Leder. ‘In werkelijkheid is Polen een land met een heel hiërarchische mentaliteit.’
Hij somt voorbeelden op. Artsen die een vraag van een patiënt zien als een aanslag op hun autoriteit. Ouders die kritiek inslikken en braaf ja knikken tegen leraren uit angst dat deze wraak nemen op hun kind. Ambtenaren die de mond vol hebben van ‘dienstbaar zijn voor de samenleving’, maar ondertussen burgers behandelen als ondergeschikten. Priesters die in paleizen wonen en hun hand laten kussen. ‘De clerus behandelt gelovigen als onderdanen.’ Hij wijst op talrijke onderzoeken die een haast feodale relatie tussen werkgevers en werknemers laten zien. ‘Poolse managers zijn veel autoritairder dan elders in Europa.’
Het law and order-programma van Kaczyński sluit daar volgens Leder naadloos op aan. ‘PiS herstelt hiërarchische verhoudingen, die zowel de machthebbers als veel burgers een gevoel van veiligheid geven.’ Helemaal in lijn met het Poolse imaginarium – de symbolische en mentale verbeelding van de samenleving.
Op dit stramien van ‘Pan’ en ‘cham’ – Heer en hufter – borduurt Kaczyński voort. Wie tegen hem is, valt in de categorie cham en is in zijn woorden ‘een minderwaardig soort’, ‘leugenachtig’, ‘verraderlijk’. De rest geeft hij het gevoel bij de heersende heren te horen, met een retoriek die bol staat van archaïsch klinkende begrippen: ‘waardigheid’, ‘eer’, ‘heldendom’, ‘kracht’ en ‘overwinning’. En met concreet economisch gewin: duizenden baantjes voor partijleden en 500+ voor de massa. Kaczyński zei het vorig jaar letterlijk in het parlement, met een sneer naar de liberale oppositie: ‘Wij zijn de genadige Heren.’