Stelling 2: Vriendschap is iets tussen twee mensen waar een derde niet bij kan.
Stelling 3: Elk vertrek houdt aankomst in. ArrivÇs moeten daar niets van hebben.
Stelling 4: Speelgoed kan zichzelf niet vermaken.
Stelling 5: Vroeger hadden de mensen God. Vandaag hebben ze het Goed.
Stelling 6: Oude ambachten gingen van vader op zoon. Behalve pijpen. Dat ging van vader op dochter.
Stelling 7: Hoe groter het gevoel van eigenwaarde, des te krapper de arbeidsmarkt.
Stelling 8: Tederheid is geen middel. Tederheid is geen doel. Tederheid is bloesem van liefde.
Stelling 9: Het menselijk hart moet regelmatig geleegd worden. Gelijk een brievenbus. Dat bevordert de communicatie.
Stelling 10: Je kunt nog zo hard willen, een stijve krijg je alleen als je verlangt.
Stelling 11: Hoe bedoel je: maakt niks uit? Dorst kun je niet lessen met brood. Honger niet met water.
Stelling 12: Luister altijd. Gehoorzaam zo nu en dan.
Stelling 13: Kinderen hebben de toekomst. En die mogen ze houden ook.