‘Herfst is dodelijke regen/ Herfst is dodelijke onrust’. Dit lied is al ruim twintig jaar oud. Songwriter Joeri Sjevtsjoek schreef de tekst begin jaren tachtig voor ddt, een band die enige gelijkenis vertoont met De Dijk van Huub van der Lubbe. Het is niet het enige nummer over de herfst van de popgroep uit voormalig Leningrad, die haar naam ontleent aan het landbouwgif. Het jaargetijde inspireert Russen altijd tot de blues. Maar de herfst van 2006 was de overtreffende trap van de jaarlijks terugkerende spleen.
Moord en doodslag waren al langer een integraal onderdeel van het leven in Rusland. Het sterven dit najaar voltrok zich echter in de hoogste versnelling en op het hoogste niveau. De slachtoffers hadden weinig gemeen. De reacties van de overheid hadden dat wel: formeel geschokt maar feitelijk niet aangedaan, een houding die nu eens werd opgetuigd als een provocatie jegens de nabestaanden dan weer als jij-bak richting het buitenland. Het ene slachtoffer was in de ogen van het Kremlin een ‘marginaal’ figuur. Het andere was, gelet op de moord op bijvoorbeeld Kennedy en Palme, volgens een ambassadeur geen unicum.

De meest vanzelfsprekende moord was die op Enver Zigansjin (49), een topingenieur van het multinationale olieconcern tnk/bp die op 30 september in een sauna te Irkoetsk werd doodgeschoten. In de energiesector is het al jaren oorlog. tnk/bp is, samen met het gasconsortium van Shell, bovendien een van de weinige olieconcerns in Rusland met een vreemde (Britse) aandeelhouder en wordt nu stukje bij beetje klemgezet door de concurrenten en vooral de staat. Shell heeft het hoofd al gebogen.

De meest immorele moord was de liquidatie van de journaliste Anna Politkovskaja (48) van de onafhankelijke krant Novaja Gazeta, die op 7 oktober op klaarlichte dag in Moskou voor haar deur werd geslacht. Politkovskaja was, notarissen en zo niet meegerekend, pas het tweede vrouwelijke slachtoffer sinds jaren. Alleen parlementariër Galina Staravoitova (52) ging haar in het najaar van 1998 voor. Nadat in de afgelopen jaren de televisie en de radio aan de leiband waren gelegd en ook de grote kranten tot loyaliteit jegens het Kremlin werden gedwongen, was de tijd kennelijk rijp om een klein blad via openlijke intimidatie op de knieën te krijgen.

De meest duistere moord was die op de Tsjetsjeen Movladi Baisarov (40), die op 18 november op de hoofdstedelijke Leninboulevard werd opgeruimd terwijl de politie, die was uitgerukt om hem te arresteren, net even de andere kant op keek. Baisarov was een voormalige separatist die uiteindelijk overliep naar Moskou, toen het Kremlin begon met de zogeheten ‘tsjetsjenisatie’ van de oorlog in de Kaukasische deelrepubiek. Zijn ‘doodseskaders’, die deze pacificatie een handje moesten helpen, waren volgens sommigen echter onhandig geworden voor bovenbaas Ramzan Kadyrov, de premier van Tsjetsjenië. Volgens anderen had Baisarov juist geen nut meer voor de geheime dienst fsb, waar hij op de informele loonlijst zou staan. ‘Het programma is gesloten. Bel niet meer’, zou hem door zijn runners van de fsb vlak voor de moord zijn gezegd.

De meest spectaculaire moord was de nucleaire vergiftiging van de voormalige geheim agent Aleksandr Litvinenko (43), die op 23 november in een ziekenhuis in Londen stierf aan de gevolgen van een overdosis polonium-210. Dat het nucleaire spul door Russische ex-collega’s naar Engeland is vervoerd, staat bijna vast. Wie de opdracht voor deze hypermoderne moord heeft gegeven, is vaag. Helder is alleen dat de aanslag de betrekkingen tussen Rusland en Groot-Brittannië onder zware druk heeft gezet en het internationale prestige van president Vladimir Poetin heeft geschaad. Duidelijk is slechts dat het Kremlin desondanks de vlucht naar voren kiest en zich bekwaamt in een vocabulaire dat herinnert aan de Koude Oorlog.

De meest onbegrijpelijke moord was die op de centrale bankier Andrej Kozlov (41), die in de vroege morgen van 14 september in een ziekenhuis in Moskou overleed aan de verwondingen die de aanslag op hem en zijn chauffeur de vorige avond hadden veroorzaakt. Zelfs de gewelddadige dood van Kozlov kon het staatshoofd pas de volgende dag verleiden tot commentaar vanuit zijn zomerverblijf in Sotsji aan de Zwarte Zee. De liquidatie was volgens Poetin het resultaat van de ‘verscherpte misdaadbestrijding in de economische sfeer’. Hoewel het taalgebruik wat doet denken aan de jaren dertig – toen de ‘zwarte kraaien’ (arrestatiewagens van de geheime dienst nkvd) dag en nacht langskwamen omdat de klassenvijand zo hardnekkig tegenstand bood – kon deze redenering kloppen.

Kozlov zelf voelde zich namelijk de bloedhond en was in de kennel uiteraard niet bemind, zoals hij ooit zei. Maar aangezien hij de hoogste omgelegde staatsfunctionaris in de recente geschiedenis van Rusland was, kon deze waarneming van de president óók worden uitgelegd als een erkenning dat de ‘dictatuur van de wet’, die hij bij zijn verkiezing in 2000 had beloofd, zes jaar na dato nog altijd in statu nascendi was. Want als Kozlov inderdaad ‘eerlijk, principieel en absoluut niet commercieel’ was, zoals Anatoli Tsjoebais – de gewezen politieke nachtportier van Boris Jeltsin, als politieke neoliberaal alom gewaardeerd of beschimpt en thans topman van het monopolistische staatselektriciteitsbedrijf jes – meende, waarom is er dan nog geen spoor van een dader? Zijn Kremlin en justitie medeplichtig, onmachtig dan wel door mollen ondergraven?

Toen Kozlov op woensdag 13 september na zijn wekelijkse potje zaalvoetbal ’s avonds om half tien buiten het sportcentrum van Spartak Moskou werd opgewacht door twee huurmoordenaars, die het vuur openden en de zaak afmaakten met een controleschot door zijn voorhoofd, was hij vice-president van de Centrale Bank van Rusland. Het was sinds 1989 zijn biotoop. Op het hoogtepunt van perestrojka en glasnost onder partijleider/president Michail Gorbatsjov was hij bij de Staatsbank van de Sovjet-Unie zijn carrière begonnen: eerst als ‘expert 2de categorie’ voor de valutahandel. In de loop der jaren schopte hij het tot expert 1ste categorie, chef van de afdeling waardepapieren en uiteindelijk vice-president. Tien jaar lang gold hij als hét talent onder de jonge liberale monetaristen. Hij was hun hoop in de bange dagen van oudgediende Viktor Gerasjtsjenko, ooit door de westerse adviseur Jeffrey Sachs getypeerd als de ‘slechtste centrale bankier ter wereld’.

Totdat Kozlov in 1999 plotseling vertrok om bestuursvoorzitter te worden van de bank Roesskij Standart (niet te verwarren met het populaire wodkamerk), een positie die hij in 2000 opgaf om een jaar directeur te zijn van het toeristische agentschap Mir Aeroflota (Wereld van Aeroflot). Na weer een tussenjaartje in de VS keerde hij in 2002 terug bij de Centrale Bank als vice-president. Hij was daar verantwoordelijk voor het toezicht op de duizenden commerciële banken die de grootste natie ter wereld rijk is.

In die hoedanigheid ging hij inderdaad als een bloedhond tekeer. Hij kreeg van bankpresident Sergej Ignatjev de vrije hand in de strijd tegen witwassen, illegale parallelimport en andere twijfelachtige transacties. Hij voorspelde direct ‘drie jaar stress’, voor hemzelf en zijn prooien, en maakte vijanden bij de vleet.

Voor zijn dood had hij 21 banken de nek omgedraaid, goed voor ruim dertien miljard euro. De hardste operatie was het faillissement van de Sodbiznesbank, die niet volgens de regels der kunst bankroet ging en wier directeur plus gezin dit jaar in een buitenwijk van Moskou werden vermoord. Het was het begin van een ‘vertrouwenscrisis’ in de financiële instellingen. Kozlov zou een ‘zwarte lijst’ hebben van banken die zich moesten voorbereiden op hun einde. Hijzelf ontkende. Maar de financiële wereld was in rep en roer. Te meer omdat Kozlov een rol had gespeeld in het traumatische jaar 1998, het dieptepunt van de ‘wilde’ jaren negentig waarin de centrale overheid naar de pijpen van een tiental ‘oligarchen’ had moeten dansen.

Wat was er gebeurd? Rusland was feitelijk failliet gegaan zonder dat de oligarchen daarvoor een rechtmatige prijs hadden hoeven betalen. De schatkist zat al sinds de ondergang van de Sovjet-Unie tussen 1990 en 1991 krap bij kas. De olieprijs was met nog geen twintig dollar per vat bovendien laag. Reserves, zoals deviezen en goudvoorraden die er in de boze monetaristische buitenwereld toe deden, had de staat niet tot zijn beschikking. Omdat de staatseigendommen van de Sovjet-Unie medio jaren negentig voor een appel en een ei waren verkocht aan insiders – al dan niet via Tsjoebais – kon de roebel alleen met trucs overeind worden gehouden. Inflatie bleef een spookbeeld voor iedereen die de waardevermindering van tweeduizend procent in 1992, het eerste jaar van het nieuwe Rusland, aan den lijve had ondervonden.

Onder auspiciën van ‘peetvader’ Kozlov bouwde de Centrale Bank ter compensatie een eufoor systeem van waardepapieren. De afkortingen gko (Kortlopende Staats Verplichtingen) en ofz (Obligaties Federale Lening) spraken tot de verbeelding, waarbij gko ook nog eens reminiscenties opriep aan het Staatscomité voor de Verdediging onder leiding van Stalin dat op 30 juni 1941, acht dagen na de inval van Hitler, werd opgericht.

Kortlopend waren de obligaties inderdaad, zo kortlopend dat ze duurder werden naarmate de piramide zich hoger opstapelde. In 1998 waren de rendementen op gko’s gestegen tot 180 procent op jaarbasis. Ongeveer de helft van het bruto binnenlands product zat in deze obligaties. Rusland was een zuiver voorbeeld van private voorspoed en publieke armoede.

Aan deze heerlijkheid leek geen einde te komen. Totdat de olieprijs door de Aziatische economische griep in 1998 naar twaalf dollar per vat tuimelde. Ineens was niet meer te verhullen dat de rentelasten van de overheid hoger waren geworden dan alle belastinginkomsten bij elkaar. Rusland was blut.

Op maandag 17 augustus 1998 klapte het systeem in elkaar. Vrijdag de 14de had president Jeltsin nog geruststellend op de televisie verkondigd dat de roebel niet zou devalueren. Op zondag kreeg hij bezoek van Tsjoebais en de jonge premier Sergej Kirijenko, ook wel ‘bambi’ genoemd. Zij adviseerden een moratorium op het terugbetalen van de buitenlandse schulden ter waarde van veertig miljard. Ze lieten de president de keus of hij de roebel radicaal zou loslaten of een beetje vieren. Indachtig de hyperinflatie van 1992 koos Jeltsin voor de laatste optie. Het draaide uit op de dolste week sinds de mislukte staatsgreep van 19 augustus 1991. De koers van de roebel klapte met tweederde in elkaar. Dagenlang kon er niet eens worden gehandeld, zozeer was de markt verstoord. Ook op straat was er simpelweg geen geld, er waren roebels noch dollars. De commerciële banken hadden hun rolluiken gesloten, om het publiek op afstand te houden. De staat was feitelijk failliet. Het Engelse woord default deed zijn intrede in de Russische taal.

Verliezers alom? Jazeker, behalve de insiders die zondagavond op de hoogte waren gesteld van de ophanden zijnde maatregelen. Zij hadden hun verliezen kunnen beperken of kunnen speculeren op de kelderende roebel.

Intussen kon Andrej Kozlov de burgers slechts adviseren hun dollars naar de Spaarbank van de staat over te hevelen, waar ze vervolgens hun geld niet konden opnemen omdat de tegoeden bevroren waren. Toen het geld weer vrijkwam, kregen ze geen twintig roebel voor een dollar maar slechts negen. Ze voelden zich twee maal gepakt. Kozlovskij heette dit schema dubbelzinnig: de achternaam van de architect betekent in het bargoens bijna ‘eikel’.

Kozlov zelf had er minder last van. Volgens journalist en parlementariër Joeri Sjtsjekotsjichin van Novaja Gazeta verdiende hij dat jaar officieel 642.567.444 roebel en 31 kopeke, ruim honderdduizend dollar. Dat was veel in die tijd. Sjtsjekotsjichin zou later een prijs betalen voor zijn vrijmoedigheid. In 2003 stierf hij raadselachtig maar in moordend tempo na een allergische aanval, die hem bijna letterlijk uit elkaar scheurde. Lyell-syndroom, luidde de justitiële diagnose, die speculeerde op de alcoholische levenswijze van de verslaggever.

Bij zijn terugkeer in 2002 bij de Centrale Bank was Kozlov wijzer geworden. Hij was weliswaar gepokt en gemazeld in de hyperliberale jaren negentig, een decennium waarin onbeschaamd eigenbelang en naïef enthousiasme hand in hand gingen. Hij begreep dat een vrijemarkteconomie een marktmeester nodig heeft, omdat anders boeven van dieven blijven stelen. President Poetin kon die hulp wel gebruiken bij zijn streven de chaotische erfenis van Jeltsin aan te lijnen. De anarchie manifesteerde zich in de mijnbouw, waar de grondstoffen worden geëxploiteerd die hysterische rijkdom in Moskou opleveren, maar ook in de bancaire sector. Echte banken bestonden namelijk niet. Banken waren wisselkantoren voor bedrijven en zakenlieden, die naar believen failliet gingen of werden verpatst, zonder ooit openheid van zaken te geven. Overheid en Centrale Bank hadden daarop geen greep. Het vertrouwen van de burgers in hun financiële instituties bleef op een angstaanjagend laag peil staan.

De plannen van Kozlov en Poetin oogden rationeel, althans voor wie democratie en recht niet als maat aller dingen beschouwt. Maar het mocht niet baten. Het beleid van Poetin mondde niet uit in een ‘dictatuur van de wet’ of ‘geleide democratie’ maar in een tweede, grootscheepse herverdeling van de nationale rijkdommen die in de jaren negentig waren geveild. Een herverdeling in eigen kring welteverstaan. De ene topfunctionaris kreeg Aeroflot in beheer, de andere het gasbedrijf Gazprom en de derde staatsolieconcern Rosneft. Naarmate dit proces sneller verliep – de arrestatie van oligarch Michail Chodorkovski en de ontmanteling van diens olieconcern Joekos waren vanaf 2004 de katalysatoren – gingen ze elkaar onderling meer en meer haten, soms om politieke redenen maar vaker uit materiële motieven. De herschikking van politieke én economische macht heeft hun dorst daarom niet gelest.

Nu het einde van zijn presidentschap in zicht is – formeel mag Poetin in 2008 geen derde termijn ambiëren – is het hek wederom van de dam. De strijd wordt nu gevoerd met middelen waarvan ze tien jaar geleden niet hadden durven dromen. De afgelopen zes jaar heeft Poetin één ding bereikt: de politieke economie ten tijde van Jeltsin is van de markt verplaatst naar de staat. Alle strijd speelt zich nu daarom in en rond het Kremlin af. Maar het anarchisme is daarmee niet ontmanteld, het is hooguit genationaliseerd.

De moorddadige herfst van 2006 heeft dat bewezen. De eerste tekenen van een levende lente dienen zich voorlopig niet aan. De liquidatie van Kozlov was daarvan een eerste voorbode.

14 september 2006