In eerste aanleg klinkt dat goed. Nederland heeft internationaal zeer weinig in te brengen en is, net als de meeste kleine landen, volstrekt afhankelijk van economische en politieke ontwikkelingen in de rest van de wereld. Het beetje geld en initiatief dat wij kunnen bijdragen aan de mondiale stabiliteit en welvaart mag niet langer worden versnipperd.
Ten eerste staat de internationale geloofwaardigheid van Nederland op het spel als gevolg van ons zuiver retorische Joegoslavie-beleid. De crisis in Bosnie is nu eenmaal de toetssteen voor de Europese veiligheidspolitiek van dit moment. Nederland verschuilt zich graag achter het falen van de VN en de Europese Unie, maar de wisselvalligheid waarmee Lubbers en Van den Broek nu eens op gewapend ingrijpen, dan weer op bemiddeling aandrongen, en vooral de afgang van mei 1993 toen minister Kooijmans niet bleek te beschikken over de vereiste troepen om zijn eigen beleid te ondersteunen, liggen bij onze verdragspartners nog vers in het geheugen. Ten tweede wordt ons buitenlandbeleid ook in Nederlandse ogen steeds minder geloofwaardig. We leggen te veel nadruk op bondgenootschappelijk optreden en overlegstructuren die vaker tot vertraging en verkwisting dan tot doortastend optreden leiden. Als internationale organen tegenwoordig al optreden, kunnen ze de openbare mening toch zelden overtuigen van hun raison d'etre, zo stelde onlangs de commentator van de NRC, J. H. Sampiemon. Hij constateerde dat de doorsneeburger schoon genoeg heeft van deze ‘internationale luchtfietserij’. Ook in ons land wordt het draagvlak voor internationale inspanningen zienderogen smaller. Minister Pronk moet tegenwoordig als een Nederlandse Bernard Kouchner persoonlijk naar elke crisishaard afreizen en zich in een pantserwagen laten fotograferen - niet om mensen maar om zijn budget in veiligheid te brengen.
Na alle discussies over nieuwe wereldordes is het hoog tijd om een paar strakke lijnen uit te zetten. Maar wie in de diverse nota’s zulke lijnen zoekt, komt bedrogen uit. Als het aan het buitenlandtrio ligt wordt elke eventualiteit tot prioriteit verheven. Volgens Voorhoeve moet Nederland tegelijk aan zijn Navo-verplichtingen voldoen, vier VN-taken kunnen uitvoeren en een procent van het BNP besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Van Mierlo presteert in zijn nota over de uitbreiding van de EU het schier onmogelijke. Hij onderstreept de noodzaak om de landen van Midden- en Oost-Europa toe te laten, maar alleen in een ‘parallelle benadering met de WEU en de Navo’, zonder de interne markt, de communautaire rechtsorde en de monetaire unie aan te tasten en enkel op nader te bepalen minimumvoorwaarden, tegen aanvaardbare financiele lasten en eventueel met inachtneming van ‘langdurige overgangsperiodes en instandhouding van de grenzen’. Wordt het niet eens tijd om Van Mierlo te herijken?