24 Juni 2021. Militairen tijdens de vlagceremonie van Defensie bij het Nederlands Militair Museum. ©  Sem van der Wal/ANP

Wat wil Nederland eigenlijk bereiken in de wereld? De laatste keer dat een minister die vraag expliciet stelde, aan de Tweede Kamer en aan het land als geheel, is bijna dertig jaar geleden. Hans van Mierlo riep daarmee op tot een nationaal debat. Het was een tijd waarin Berlijn nog aan elkaar werd gebouwd en China officieel aan Nederland om meer ontwikkelingshulp had gevraagd. Dat leverde een ‘Herijking Buitenlands Beleid’ op – de laatste die Nederland ooit maakte.

Aanleiding van dat alles was geld. Vierhonderd miljoen gulden om precies te zijn, die onder het kopje ‘beleidsintensivering’ open stond op begroting van Buitenlandse Zaken. De vvd wilde dat uitgeven aan defensie, de PvdA aan ontwikkelingshulp. Van Mierlo schoof een beslissing door tot voorbij een grondig gesprek, waarbij allerlei mensen in de diplomatie en het maatschappelijk middenveld werd gevraagd om hun licht te laten schijnen op de veranderde wereld, en hoe Nederland die tegemoet moest treden. En dat gesprek begon ook; De Groene Amsterdammer schreef over ‘het herijkingscircus dat momenteel in volle gang is’.

Geheel in de stijl van de tijd en de Paarse regering, depolitiseerde Van Mierlo dat debat direct. In de uiteindelijke Herijking stonden veel algemeenheden, ingeleid door de mededeling dat ‘dit Kabinet bovendien vanaf zijn aantreden al een stukje herijking in praktijk heeft gebracht’. Heldere stellingnames werden begraven onder wollige taal, en de Herijking liep uit op een reorganisatie van het ministerie van BZ, en getouwtrek tussen ministers over wie iets mocht zeggen over ‘facetten die buitenlandse politiek aanstralen’.

‘Als je ziet hoe de scheidslijnen in Nederland nu liggen, en hoe buitenlandthema’s die scheidslijnen dreigen te versterken, dan is daar een fundamenteel maatschappelijk debat over nodig.'

Dat Van Mierlo het debat dat hij had aangezwengeld destijds zelf naar een zouteloze conclusie stuurde, betekent niet dat zoiets een nutteloos gesprek is. Het regeerakkoord van Rutte-IV illustreert dat. Hoewel de buitenlandparagraaf vrij helder is, opent die met de vaststelling dat ‘We leven in een wereld met veranderende machtsverhoudingen en instabiliteit rond Europa’, en geeft het daarna geen visie op hoe Nederland daar tegenover moet staan – of Nederland actief tegen Russische en Chinese invloed gericht moet zijn, bijvoorbeeld, of hoe actief Nederland zich moet bemoeien met de stabiliteit in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

Maar vooral vermijdt het regeerakkoord om de politieke verdeeldheid aan te raken onder Nederlanders over wat voor land Nederland zou moeten zijn. ‘Ik mis vooral de burger’, zegt Monika Sie daarover in de podcast Buitenlandse Zaken van deze week. Sie is directeur van het Clingendael Instituut voor Internationale Betrekkingen, de belangrijkste Nederlandse denktank op dat gebied. Zij signaleert een scheiding die in Nederland gegroeid is tussen wat zij ‘nationalisten en internationalisten’ noemt: burgers die willen dat Nederland in de wereld vooral een open, actief en op samenwerking gericht beleid blijft voeren, inclusief meer mogelijkheden voor legale migratie, mobiliteit en handel, en Nederlanders die een meer gesloten, minder actief en minder op samenwerking en openheid gericht buitenlandbeleid willen. Het regeerakkoord erkent die scheiding niet, neemt er geen stelling over, en geeft geen aanzet tot een gesprek daarover.

Dat moet anders, vindt Sie. ‘Als je ziet hoe de scheidslijnen in Nederland nu liggen, en hoe buitenlandthema’s die scheidslijnen dreigen te versterken, dan is daar een fundamenteel maatschappelijk debat over nodig. Meer nog dan destijds’, zegt Sie. Want Nederland kan niet vooruit op een kompas dat in 1994 is gezet. En Nederland doet er ook niet goed aan om scherpe politieke meningsverschillen die onder burgers leven over het buitenland onbesproken te laten, of weg te houden bij ons buitenlandbeleid. Als het in 1994 nodig was om ‘ons internationaal beleid in zijn onderlinge samenhang te bezien’ – vóór het inzinken van de ernst van klimaatverandering, voordat de ongelijkheid wereldwijd begon te groeien en democratische vrijheden begonnen te dalen, voor de aanslagen van 2001, de schuldencrisis, de coronapandemie, de verslechterde relatie met Rusland, de stormachtige opkomst van China, de migratiecrises aan de Europese buitengrenzen, de gevolgen van economische globalisering duidelijker werden, de spanningen in de Europese Unie, en ga zo maar door – dan geldt dat nu nog bijna dertig keer meer.