Vooronderstellingen aangaande een sabel is bij uitstek een boek dat veel met de herinnering, met het bewaren en met de vertekening van feiten te maken heeft. Ook echter met de groteske, tragische waarheid die achter die vertekening schuilgaat. Tegelijkertijd is het verhaal ook in mijn persoonlijke levensgeschiedenis heel nauw verbonden met de herinnering, omdat ik het, voordat ik het opschreef, jarenlang met me heb meegedragen en er vaak aan heb gedacht.
Het is haast lachwekkend dat ik zo veel tijd nodig heb gehad om zo'n klein boek te schrijven. In de winter van ‘44-'45 woonde ik als vijf-, zesjarig kind in Udine, waar mijn vader was ondergebracht in het ziekenhuis van die stad, een kleine stad in het noordoosten van Italie, niet ver van Triest en de grens met Oostenrijk en Joegoslavie. Udine was in dat laatste jaar van de oorlog bezet door de Duitsers en hun merkwaardige bondgenoten: kozakken afkomstig uit de Sovjetunie en uit ballingschap. Ik herinner me die eigenaardige soldaten met hun vreemde uniformen, met hun paarden en soms zelfs kamelen, en met hun gezinnen; destijds al begreep ik dat zij anders waren dan elk ander leger dat ik had gezien.
De diepe indruk die ze op mij maakten, is jarenlang latent in mijn geheugen blijven leven. Lange tijd later las ik geschiedenisboeken, memoires, en probeerde ik te praten met ooggetuigen van die tijd, om erachter te komen wie die mensen waren geweest. Wat mij zo aantrok was de mengeling van tragedie en groteske, het lot van mensen die zowel verraders waren als verradenen.
Die kozakken, die door de Duitsers waren geworven toen ze de Sovjetunie aanvielen, verlangden naar een eigen vaderland, en de nazi’s hadden hun dat beloofd, een eigen vaderland voor de kozakken, een Kozakkenland. Maar geleidelijk ontwikkelde de oorlog zich steeds ongunstiger voor het Derde Rijk, en dat Kozakkenland, dat volgens de oorspronkelijke plannen in de Sovjetunie had moeten worden gevestigd, werd steeds verder naar het westen verschoven, tot het ten slotte terechtkwam in Karnie, een kleine boerenstreek in Noord-Italie, waar de kozakken tot die tijd waarschijnlijk nog nooit van hadden gehoord.
Dit was een extreem voorbeeld van de manier waarop een legitiem verlangen als dat naar een 'eigen vaderland’ was geperverteerd - door het bondgenootschap met het kwaad, met de nazi’s - tot een ontkenning van zichzelf.
Het land dat ze kregen was het volstrekte tegendeel van wat ze hadden verlaten, en bovendien was het andermans land, een vaderland dat ze anderen afnamen. Ik geloof dat een van de aspecten van het fascisme berust op dit soort pervertering, op de kunstmatige verdraaiing van een oorspronkelijk authentiek verlangen. Die arme kozakken werden zowel medeplichtigen als slachtoffers van dit perverteringsproces. Uiteindelijk hebben ze zich, naar we weten, overgegeven aan de Engelsen in Oostenrijk, en door hen zijn ze weer aan de Sovjetunie uitgeleverd. Veel kozakken zijn op het moment van hun arrestatie door de Sovjettroepen in de Drau gesprongen - vanaf de brug, samen met hun gezin, enkelen zelfs samen met hun paard. Tal van anderen zijn inderdaad gearresteerd en later terechtgesteld.
Hun lot kwam mij voor als een kenmerkende parabel van de ontelbare gevallen van vlucht, verbanning en algemene rampzaligheid waarvan men er in onze eigentijdse geschiedenis zo veel aantreft. Ik werd vooral gefascineerd door de leider van die kozakken, hetman Krasnov. Krasnov is niet de hoofdfiguur van mijn boek, dat geen historisch boek is, maar een roman; de hoofdpersoon, de ik-verteller, is een oude priester. Maar Krasnov vormt het middelpunt van het onderzoek, de veronderstellingen en de conclusies van de bejaarde priester.
Er zijn verschillende niveaus te onderscheiden ten aanzien van de figuur Krasnov. In de eerste plaats is hij militair, een officier die aan het eind van de Eerste Wereldoorlog al had gevochten in een echte slag, en die had verloren, niet alleen tegen de Roden, maar ook tegen elke macht en elke vorm van moderniteit, tegen de geschiedenis zelve.
Vervolgens was Krasnov schrijver geworden, in de jaren tussen de beide wereldoorlogen, toen hij het avontuurlijke leven van emigrant leidde. Hij heeft zijn veldslag, evenals de ondergang van zijn wereld, de oude wereld van de kozakken, niet zonder een zeker episch talent beschreven in een aantal avonturenromans, waarvan de beroemdste Van Keizerlijke Adelaar tot Rode Vlag heette.
In die romans lijkt Krasnov af en toe te hebben ingezien hoe vergeefs zijn eigen dromen en inspanningen waren. Soms slaagt hij er ook in zijn eigen fouten te begrijpen, en zelfs het slechte van zijn eigen ideologie (bijvoorbeeld zijn antisemitisme). Hij lijkt een voorgevoel te hebben gehad van de desolate waarheid van zijn leven.
In de laatste fase van zijn leven verandert hij echter in een figuur die aan zijn boeken lijkt ontsproten. Krasnov, al heel oud, wordt door de vergetelheid achterhaald en door de nazi’s tot leider van die absurde en onmogelijke kozakkenstaat in Karnie uitgeroepen.
Hij voert ten tweeden male een veldslag, een slag die hij al eens had meegemaakt en verloren; hij herhaalt een leven dat hij al had ervaren en naverteld, en hij gelooft, beeldt zich in vrij te zijn, hoewel hij slechts een marionet in handen van de nazi’s is. Hij droomt van grote veldslagen, hoewel zijn soldaten in werkelijkheid door de nazi’s worden gebruikt voor onbelangrijke en weerzinwekkende taken. Krasnov is een typisch voorbeeld van de illusies en dwalingen van een reactionair, in de sterke zin van het woord. Hij is tegelijkertijd echter een symbool van Elckerlyc, een symbool van het verschil tussen de rol die wij in het leven en de geschiedenis menen te spelen en de rol die ons in werkelijkheid ten deel valt. Ook de verteller, die verhaalt van het lot van Krasnov en duidelijk diens fouten, schuld en misdrijven erkent, is niet zonder meer een beter mens dan hij, hij is niet noodzakelijkerwijs zelf immuun voor het kwaad.
In mijn verhaal volgt en reconstrueert de ik-verteller, de bejaarde priester Don Guido, de sporen van Krasnovs leven. Hij ziet en veroordeelt diens menselijke en politieke misstappen en zonden en herkent in Krasnovs lot zijn eigen potentiele noodlot.
Voor mij echter was het boeiendste element van deze geschiedenis de onzekerheid die lange tijd de omstandigheden van Krasnovs dood had omgeven. Jarenlang had men geloofd dat Krasnov op 2 mei 1945 in Karnie was doodgeschoten door partizanen bij het riviertje de San Michele, toen hij probeerde naar Oostenrijk te vluchten. Krasnov wilde naar Oostenrijk en het Engelse leger om zich aan de Engelsen over te geven, in de hoop zijn kozakken op die manier te redden. Daarom had hij zijn volgelingen overreed zich niet aan de partizanen over te geven, maar alleen aan de Engelsen. Op die manier had hij zijn volk echter naar de ondergang gevoerd.
Lange tijd hadden velen, inclusief nogal wat historici, Krasnov geidentificeerd met een oudere militair die in het uniform van gemeen soldaat was gevonden aan de rivier de San Michele, waar hij zou zijn gedood bij een schietpartij tijdens de terugtocht. Tegenwoordig, al jaren trouwens, weten we met zekerheid dat Krasnov zich heeft overgegeven aan de Engelsen, die hem vervolgens aan de Sovjetunie uitleverden. En door de Russen is hij in 1947 in Moskou opgehangen. Ik realiseerde me echter dat velen, ook toen er geen twijfel meer kon bestaan aan de werkelijke omstandigheden van zijn dood, deze historische feiten slechts met tegenzin accepteerden.
Men gaf er de voorkeur aan vast te houden aan de oude versie - dat de oude man die in het uniform van gemeen soldaat aan het riviertje was gevonden, de hetman was geweest. En met bevreemding constateerde ik dat ook ik onbewust ertoe neigde te geloven in die historisch onhoudbare, dat wil zeggen verdraaide versie. Ik heb een keer een historisch artikel over deze gebeurtenissen geschreven voor de Corriere della Sera, waarin ik me natuurlijk strikt hield aan de historische waarheid aangaande Krasnovs dood. Toen ik dat artikel later echter nog eens doorlas, begreep ik dat ik door het gebruik van bepaalde bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden, door bepaalde syntactische constructies en andere zinspelingen de lezer haast onbewust had gesuggereerd niet helemaal te geloven in de officiele historische versie van dat overlijden, maar toch nog de oude, verdraaide versie te beschouwen als eventuele waarheid.
En daarom vroeg ik me af welke poetische en menselijke waarheid ik moest zoeken in de historisch onjuiste en hardnekkige manier waarop ik mezelf iets wijsmaakte. Ik vroeg me af wat voor menselijke waarheid er lag in die behoefte aan geloven in een historisch onjuiste versie - dat wil zeggen: in wat aan deze kennelijke vervalsing in enig opzicht waar zou zijn. Een thema Jorge Luis Borges waardig. En inderdaad heb ik Borges een keer, toen ik hem in Venetie ontmoette, dit verhaal verteld en geprobeerd hem te overreden het op te schrijven. Maar hij antwoordde dat het mijn verhaal was, een verhaal dat van belang was voor mijn eigen leven, en dat ik het dus zelf moest schrijven.
Voordat ik het verhaal schreef, deed zich nog een andere episode voor. Ik heb eens voor een Duitse krant een eveneens historisch artikel over de kozakken geschreven. Na publikatie ontving ik veel boosaardige scheldbrieven van in Duitsland en in de Verenigde Staten in ballingschap levende kozakken. Bijzonder verontwaardigd en agressief was een generaal uit dat gezelschap.
Toen ik die brieven kreeg, voelde ik dat ik zowel gelijk had als ongelijk. Ik had gelijk omdat mijn interpretatie juist was: die kozakken hadden natuurlijk niet voor de vrijheid gestreden, zoals ze beweerden, integendeel, ze hadden zich in dienst gesteld van de gruwelijkste tirannie, die van de nazi’s. In de overtuiging een groot avontuur te beleven waren ze marionetten in handen van de nazi’s geworden. Ik had echter ook ongelijk, want zij hadden die geschiedenis meegemaakt en aan den lijve ervaren; zij hadden gevochten, gedood, geleden, zij hadden angst gevoeld, misdaden begaan, hun vaderland verloren, en het was lichtelijk grotesk dat een schrijver in Triest, op zijn gemak in zijn werkkamer gezeten, zich jaren later het recht aanmatigde deze mensen uit te leggen wie ze eigenlijk waren geweest en wat voor leven ze hadden geleid. Ik voelde aan hoe geforceerd dat vonnis was, elk vonnis over het leven trouwens. Natuurlijk is zo'n vonnis nodig, en de noodzaak van zo'n vonnis tragisch.
Dus heb ik heel hard en duidelijk op die brieven geantwoord: ik legde uit dat ik mijn interpretatie staande hield, maar ik voegde eraan toe dat ik mezelf niet als beter beschouwde, omdat ik me nu eenmaal nooit in een situatie had bevonden die mij confronteerde met de mogelijkheid de vergissingen, fouten of misdrijven te begaan die zij hadden begaan. Krasnov en zijn kozakken, zo schreef ik, waren de spiegel van een Elckerlyc, omdat het ironische verschil tussen de rol die Krasnov meende te spelen en de rol die hij in werkelijkheid vervulde, iedereen - en natuurlijk ook mij - aanging en aangaat.
De generaal antwoordde dat hij mijn interpretatie niet deelde, maar begreep dat ik hem en zijn kozakken niet had willen beledigen. Persoonlijk nam hij zijn beledigingen terug, en hij nodigde me zelfs uit naar Munchen te komen voor een diner met andere in ballingschap levende kozakken. Die generaal komt overigens ook in mijn verhaal voor, natuurlijk onder een andere naam.
Toen ik deze geschiedenis was gaan opschrijven, drong het tot me door dat wat mij interesseerde natuurlijk niet het historische niveau was, en ook niet de geschiedenis van Krasnov zelf, hoe kleurrijk ook. Wat mij interesseerde was iets wat dieper ging, iets waarvoor ik, om het te vertellen, een andere hoofdpersoon dan Krasnov nodig had. En de hoofdpersoon is dan ook Don Guido, een oude, gepensioneerde priester die jaren tevoren persoonlijk te maken had gekregen met de bezetting van Karnie door de kozakken.
Aan de ene kant is die priester doordrongen van geloof, hij bechikt over een bijna fysieke zekerheid van Gods bestaan, die elke geloofsbelijdenis overbodig maakt. Hij zegt niet: ‘Ik geloof in God’, zoals hij ook niet zegt: ‘Ik geloof in de bomen’, maar hij zegt simpelweg: ‘God’, ‘bomen’. Hij is absoluut geen mysticus, integendeel, hij is zich ervan bewust dat men alleen met zijn verstand, met twijfel, scepsis en empirisch onderzoek begrip kan krijgen voor de realiteit, het leven, de geschiedenis. Hij verdedigt bijvoorbeeld de democratische vooruitgang, en zelfs de revolutie, tegen elke reactionaire nostalgie over de oude orde. Teneinde de diepere waarheid van zijn leven te kunnen vinden, begrijpt Don Guido dat hij nogmaals een confrontatie moet aangaan met gebeurtenissen in het verre verleden, met wat hem is overkomen in Karnie toen dat door kozakken was bezet.
En dus verdiept hij zich in de herinnering, niet echter om het verleden terug te vinden, maar juist om door het verleden heen te trekken, als een reis naar de onderwereld, op zoek naar zijn waarheid, naar zichzelf, dat wil zeggen: naar zijn heden.
Zijn geloof vult zijn hele leven, maar het biedt geen leniging voor de ontsteltenis, de eenzaamheid, de zwakheid en de ouderdom, zoals ook de schoonheid van een uitzicht op zee geen troost kan bieden aan iemand die lijdt. Mijn verhaal wordt op die manier een reis door de labyrinten van de herinnering, door de labyrinten van de ouderdom, door de teleurstellingen in de aanhoudende guerrilla tegen voortschrijdend lichamelijk verval.
Don Guido probeert zorgvuldig na te gaan waarom men zo hardnekkig blijft geloven in de verkeerde versie van Krasnovs dood, hoewel onweerlegbaar is bewezen dat deze onjuist is. Hij vraagt zich af welke menselijke of symbolische waarheid de oorzaak van die hardnekkigheid is. Alleen de reis naar de herinnering, naar de waarheid en de voortdurende herschepping van de herinnering maken voor hem een dergelijk onderzoek mogelijk. Zijn speurtocht brengt hem ertoe de sporen van veel vluchtpogingen, lange omzwervingen en odysseeen van vergeten volkeren te volgen, evenals hun schuld en lijden, hun verwachtingen en wandaden.
Zelf strijdt hij tegen zijn door ouderdom veroorzaakt geheugenverlies, teneinde een grotere herinnering terug te vinden die niet alleen hemzelf betreft, maar meer nog de lotgevallen van de anderen. Hij begrijpt dat juist het betrekken van zijn eigen, zij het ook kleine en door ouderdom aangetaste herinnering bij een veel ruimere, collectieve herinnering, voor hem op redding neerkomt, op de waarheid van zijn leven.
In de geschiedenis van Krasnov leest hij als in een spiegel zijn eigen geschiedenis in omgekeerde vorm; door Krasnovs avonturen te reconstrueren beleeft hij zijn eigen inwendige avontuur.
Het verhaal krijgt de vorm van een door Don Guido geschreven brief. En die Don Guido is degene die zich ontwikkelt en ontplooit door andermans geschiedenis op te schrijven, tot hij ten slotte een andere mens wordt.
Hij beweegt zich van aantonende wijs naar conjunctief, van de zekerheid van zijn moraalsysteem naar de dubbelzinnigheid van het leven, naar al die verontrustende verwikkelingen van goed en kwaad, een caleidoscopische mengeling van verwarde handelingen. De houding van Don Guido tegenover de dingen die hij door zijn nasporingen ontdekt, is een kwestie van pietas, een medeleven dat het misdrijf weliswaar zonder aarzelen veroordeelt, maar probeert de misdadiger te begrijpen, in te zien hoe in wezen goede mensen boosaardige, slechte handelingen kunnen begaan. Zijn onderzoek blijft niet beperkt tot Krasnov, maar heeft ook heel fundamenteel betrekking op hemzelf.
Zijn medeleven is ook liefdevolle aandacht voor alledaagse details of verloren levens, zoals het gevest van een sabel zonder kling, dat op een kerkhof is opgegraven - een zuiver materieel voorwerp, maar tegelijkertijd een symbolisch verband tussen de gebeurtenissen waarover Don Guido nadenkt.
Die aandacht voor alledaagse details en verloren levens heeft ook te maken met het zich herinneren, met de inspanning van het herinneren, met de religieuze betekenis van de herinnering. Herinnering komt overeen met de pietas, ofwel het gebaar waarmee men ver uiteenliggende details van het leven bij elkaar zoekt, ongeveer zoals men gewonden op een slagveld gaat verzamelen, of ook wel doden teneinde ze te begraven. Ondanks de enorme verschillen tussen beide mannen herkent Don Guido in zekere zin zichzelf in Krasnov.
Een lezer heeft me eens versteld doen staan toen hij constateerde dat Don Guido zelf twee boeken had kunnen schrijven, althans wat de titel betreft, twee boeken die in werkelijkheid door Krasnov zijn geschreven, twee romans, namelijk Alles gaat voorbij en Begrijpen is vergeven. Dat had ik nooit kunnen bedenken, en ook dat bewijst weer eens hoe waar de uitspraak is dat elk verhaal verder gaat dan de schrijver zelf.
Aan het eind van zijn speurtocht ontdekt Don Guido niets concreets, maar hij ontdekt de menselijke waarheid, gesymboliseerd door het anonieme gevest van de sabel. Hij ontdekt dat Krasnov de dood zou hebben verdiend die de verkeerde versie hem toeschrijft: hij had verdiend vrij van epauletten, rang en medailles te sterven, in het eenvoudige, sobere uniform van een gemeen soldaat, hij had de eenvoudige dood van een Elckerlyc verdiend. Deze waarheid, die hij voorvoelt, plaatst voor Don Guido het hele leven in een ander, ruimer, liefdevoller perspectief, in een groter begrip.
Geen verhaal echter heeft ooit een definitief einde. Een paar maanden na de eerste publikatie van mijn boek in Italie kreeg ik een brief van een bejaarde ex-partizaan, een man die in het verzet beide benen had verloren. In die brief protesteert hij tegen de historische versie waarop mijn boek is gebaseerd, of liever: tegen de gedachte dat Krasnov in Moskou is gestorven. Nee, hij herhaalde in zijn brief dat Krasnov in Karnie was gestorven: ‘Aan het riviertje de San Michele hebben wij hem doodgeschoten.’ Het was zijn herinnering die hem die realiteit liet denken, die hem erin liet geloven en voelen, zodat hij haar opnieuw kon bedenken.